"(...) Ons werk was verre van gemakkelijk. Want in die jaren de marxistische inzichten tegenover de revisionisten te verdedigen eiste een bijzondere inspanning. Alles was minder duidelijk dan thans, er was veel meer plaats voor illusies. Zeker, ook toen was er een economische crisis, in 1907 was die reeds ingezet en in 1909 woedde die nog voort, maar de werkloosheid kende nog lang niet de omvang als in de huidige tijd. Oorlog en oorlogsdreiging waren er in die jaren ook aanwezig, maar het reƫle gevaar van een uitbarsting was voor de massa moeilijker te zien dan thans. Daarbij kwam dat de revisionisten de marxistische denkbeelden op een bijzondere manier bestreden. Zij gaven er eerst een karikatuur, een totaal verkeerde voorstelling van, om dan hun aanvallen te richten op wat zij 'ons marxisme' noemden. Zo schreven zij ons toe, dat wij de 'revolutionaire bedelaarstheorie' aanhingen, volgens welke de hoop der marxisten zou bestaan in de omstandigheid, dat de arbeidersmassa's het voortdurend en absoluut slechter zouden krijgen, steeds maar slechter, hoe slechter hoe beter, want dan zou des te eer de revolutie losbarsten en het socialisme komen! En voorts schreef men het marxisme een 'catastrofentheorie' toe, volgens welke in een plotselinge uitbarsting de kapitalistische maatschappij in een socialistische zou worden omgetoverd, terwijl men tenslotte het marxisme ook nog voorstelde als een leer, die verkondigde, dat het kapitalisme als het ware automatisch op een bepaalde trap van zijn ontwikkeling 'vanzelf' in het socialisme zou overgaan! (...)"
Uit:Herinneringen uit mijn leven, Louis de Visser, 1939.