Te gast bij de "Broeders"

Memoires van de Iraanse communistische schrijver Beh-Azin tijdens zijn gevangenschap in het islamitische regime.

Xenos, december 2010

5. Ayatollah Khamenee op de hoogte

Ik werd teruggebracht naar mijn cel. Het avondeten op mijn bord was koud en het brood hard. Mijn cel met vieze muren en de dekens waarop ik kon zitten, kwamen mij erg vriendelijk voor. Als een kaars was ik aan het smelten. Bijna iedere dag werd ik gemarteld om mij te laten bekennen dat ik een spion was.

De laatste dagen van het jaar werd de druk groter vanwege mijn contacten met sommige leiders van de Afghaanse Democratische Republiek. Ik zou via Afghaanse vluchtelingen gevoelige informatie doorgegeven hebben aan de Afghaanse regering. Dit allemaal vanwege mijn gepubliceerde boek over mijn waarnemingen in Afghanistan.

Naast al het slaan en martelen, zette men kameraden in die onder het martelen geestelijk bezweken waren, om te bereiken wat ze van mij verwachtten. Op een dag werd ik in de verhoorkamer geconfronteerd met zo'n kameraad. Ik had mijn blinddoek om maar herkende hem aan zijn stem: "Beh-Azin! Verzet heeft geen zin. Ze weten alles. Geef op". Voordat ik de kans kreeg hem te antwoorden kreeg ik van hem een klap in mijn gezicht op bevel van mijn beul. Door deze slag voelde ik een gigantische pijn, niet in mijn gezicht maar in mijn hart.

De martelpraktijk werd zolang voortgezet totdat ik twee dagen voor 'Norouz' (viering Iraans nieuwjaar bij de start van de lente) opgenomen werd in de ziekenboeg vanwege ernstige wonden aan mijn voetzolen. 'Norouz' kwam met goed nieuws. Mijn beul ging voor een week op vakantie. Ik kon rekenen op een week rust. Maar van het nieuwjaarsfeest, familiebezoek en gelukwensen was geen sprake. Alleen het gezeur van de bewakers en gebedsverzen uit de speakers. Ik verlangde naar mijn gezin en naar mijn kameraden, maar probeerde mijn gevoelens te onderdrukken om sterk te kunnen blijven.

Op de zesde dag van het (Iraanse) nieuwe jaar hoorde ik weer mijn beul achter de gesloten deur van mijn cel: "doe je blinddoek om". Hij kwam binnen en begon precies op hetzelfde punt waar hij gebleven was, spionage voor de Afghaanse regering, met hetzelfde geweld in zijn toon en in zijn gedrag: "Hoelang wil je het volhouden? Je zou nu vrij moeten zijn. Je moet het toegeven. Er is geen uitweg. Zelfs de president [1] heeft ons bevolen je vrij te laten zodra je het hebt bekend." Jammer genoeg kon ik niets toevoegen aan wat ik eerder had verteld om in aanmerking te komen voor de aardigheid van de president.

Vanaf de volgende dag werden de verhoren nog gewelddadiger. Mijn beul kreeg ook nog assistentie van twee andere collega's die om de beurt op mijn gewonde bloederige voeten met een kabel sloegen. Ze sloegen overtuigend en zo hard mogelijk. Blijkbaar was hun islamitisch geloof niet in staat hun geest (van beestachtig geweld) te reinigen.

Ik werd lichamelijk steeds zwakker en mijn beul steeds ongeduldiger. Hij wist geen raad met mij. Ik stond op de grens van leven en dood en hij mocht, jammer genoeg, die grens niet overschrijden. Alleen een gezond verstand kon ons uit deze situatie redden en dat was niet te verwachten, hier en nu, noch elders waar een revolutie gaande is. Revolutie - een sprankeling van haat, woede en wraak - die noch angst kent noch genade. Leve de dood liever door marteling dan zelfmoord.

Dit alles vergelijken met wat nog moest komen, een andere scène, was nog mild. In een borrelende atmosfeer tussen leugens en waarheid en onder gewelddadige marteling, bedreiging en geschreeuw, bezweek een kameraad en accepteerde een door de "broeders" opgesteld scenario te bekennen: "Tudeh Partij heeft een militaire kern opgericht, heeft de nodige wapens en munitie geregeld en zou een coup aan het voorbereiden zijn".

Het hele politie-, militaire en veiligheidsapparaat kwam in volle gang. Alle details moesten zo snel mogelijk boven water komen. Een nieuwe storm was opgestoken. De druk op de gearresteerde leiders van de partij werd verhoogd. Geen ruimte meer voor dialoog. "... je hebt maar één optie: vertellen, alles vertellen ...", werd er geroepen, met grof geweld. "... Wie was verantwoordelijk voor de coup? Welke personen zaten in het militaire comité? Wanneer, waar en hoe zou de coup beginnen?".

Wat kon ik vertellen. Ik had principieel bezwaar tegen het fenomeen coup. Denken ze dat we zo stom zouden zijn om een coup te plegen tegen het revolutionaire regime dat een brede steun geniet van de bevolking? Hij bekeek mijn antwoorden aandachtig maar stelde telkens weer dezelfde vragen.

De martelpraktijk werd nonstop voortgezet. Het werd een automatisme. In de martelkamer ging ik zelf op de martelbank liggen en legde ik mijn voeten op de plek waar ze vastgebonden moesten worden. Om meer indruk te maken, dwongen ze mij af en toe bij de marteling van andere kameraden toe te kijken. Een keer liet mijn beul een kameraad zien die opgehangen was aan "Unster Handboeien" [2], in absolute stilte en zijn gezicht bedekt met zweet en zwarte vlekken. Hij vroeg of ik hem kende? "Reza Shaltooki [3], vermoed ik", was mijn antwoord. "Nee, Mehdi Keyhan [4]", zei hij.

Een andere keer bracht hij mij tegen de avond naar een lege doucheruimte en liet hij mij op een bank midden in de ruimte zitten. De vragen en antwoorden bleven ongewijzigd. Hij verwees naar een deur en zei dat daar een lijk achter de deur lag. "Ik laat je hier alleen met het lijk en doe de deur op slot", zei hij.

Blijkbaar had hij niet in de gaten dat de dood geen onbekend begrip voor mij was. Mijn hele leven stond ik dicht bij de dood. In 1941 heb ik het van zeer dichtbij meegemaakt tijdens de bombardementen van mijn stad door het Sovjet-leger [5]. En ik heb het geaccepteerd als een feit. Van mijn dierbaarste overledenen herinner ik mij hun levende gezichten en hun galmende stem. Ze leven in mij voort. Zo zal ik ook door anderen herinnerd worden. Maar mijn hele liefde is voor de levenden bestemd en mijn angst en zorg ook. Waarom zou ik bang moeten zijn voor doden? Wat kan een dode mij aandoen? (wordt vervolgd).

Noten:


[1]. De huidige Iraanse leider Ayatollah Ali Khamenee.
[2]. Uitdrukking die gebruikt wordt voor een marteltechniek die veelaal op de politieke gevangenen in Iran toegepast wordt. Met behulp van normale handboeien wordt een pols van onder en de andere pols van boven de schouders op de rug vastgebonden. Vervolgens wordt de gevangene door de handboeien aan een touw opgehangen zodat het hele gewicht op de polsen en daarna op de schouders terechtkomt. Hierdoor ontstaat een ondraaglijke pijn in de polsen, schouders en vooral in de borstkast. Dit geheel krijgt de vorm van een unster, vandaar deze afschuwelijke uitdrukking.
[3]. Lid van het Centraal Comité van de Tudeh Partij. Hij behoorde tot de groep van langst vastgezeten politieke gevangenen van Iran en zat tussen 1954 en 1978 meer dan 23 jaar vast. Hij werd in 1983 op zijn 57ste jaar tijdens een langdurige martelpraktijk vermoord.
[4]. Adviserend lid van het Centraal Comité van de Tudeh Partij.
[5]. Hierbij werd de schrijver ernstig gewond, waardoor hij zijn linkerarm verloor.