Beste kameraden,
Hierbij een korte impressie van de situatie in Nederland, waar we te maken hebben met een rechts minderheidskabinet, met gedoogsteun van de populistische Wilders die een aantal linkse politieke posities inneemt. Mede daarom stagneren tamelijk veel van de plannen van het rechtse smaldeel VVD (liberalen) en CDA (christendemocraten). Op een aantal politieke dossiers zit de voortgang van de rechtse plannen tijdelijk vast. Het wachten is op de samenstelling van de nieuwe Eerste Kamer die bekend zal worden op 24 mei a.s. Het ziet ernaar uit dat het erom zal spannen hoe de politieke samenstelling zal zijn en of de huidige regering op voldoende steun in deze Kamer zal kunnen rekenen. Het CDA probeert met een nieuwe voorzitter, een predikant en vrouw, haar politieke gezicht op te vijzelen. De VVD-leider en minister-president Rutte krijgt het voordeel van de twijfel van veel kiezers die zijn jeugdige elan op prijs stellen. De VVD groeide daarom licht.
De PVV van Wilders kwam bij de provinciale verkiezingen in maart tegen de verwachtingen in niet verder dan 10 zetels en bleef achter bij het resultaat van de Tweede Kamerverkiezingen. Ook hierdoor wordt de politieke patstelling versterkt. Aan de andere kant van het politieke spectrum verloor de SP ook een kwart van haar electorale aanhang. Nu de sociaaldemocratische PvdA in de oppositie is beland neemt zij in een aantal vraagstukken linksere posities in dan voorheen. Het groeiende vertrouwen in de PvdA zou hiermee kunnen samenhangen. De SP heeft door haar steeds parlementaristischer opstelling veel aantrekkingskracht op de kiezers verloren. Van de traditionele middenpartijen werd alleen het CDA wederom hard afgestraft. De sociaalliberale partijen, GroenLinks en D'66, blijven rond de zeven procent van de stemmen schommelen.
Al met al is er sprake van een ingewikkelde situatie. Grote stappen in de Nederlandse politiek zijn op dit moment niet te zetten, waardoor bij rechts de roep om Europese politieke maatregelen toeneemt. Dit beeld wordt met de dag duidelijker. De bereidheid om belangrijke politieke verantwoordelijkheden, met name sociaaleconomische, toe te schuiven naar Brussel neemt hand over hand toe. Brussel gaat de speelruimte van de Nederlandse politiek steeds meer bepalen. Er is duidelijk sprake van overdracht van een deel van de nationale soevereiniteit. Het hart van de sociale, financiële en economische politiek komt in Brussel te liggen. Dat is de ene kant van het spectrum, waar een stevige centralisatie plaatsvindt. De andere, ermee samenhangende kant, is de verdere decentralisatie van de politiek naar de lokale politici die de kastanjes uit het vuur mogen halen en de lokale bevolking de nare boodschappen mogen proberen uit te leggen. Hierop gaat Rinze Visser nader in.
Rechts wilde een meerderheid in de Eerste Kamer bemachtigen om ongestoord het neoliberale beleid, gebruikmakend van de economische en financiële crisis, te kunnen voortzetten. Maar het politieke landschap blijft te zeer verdeeld, waardoor er moet worden ingezet op het sluiten van wisselende coalities in het parlement. De versnippering van het politieke landschap, vorig jaar al zichtbaar bij de Kamerverkiezingen, werd bevestigd met deze Statenverkiezingen. De huidige politieke verhoudingen in Nederland maken het echter voor het kabinet nog steeds mogelijk om veel van zijn plannen door te drukken. De meeste partijen verdringen zich op het politieke middenveld en hebben weinig verschil van mening over de fundamentele hoofdlijnen van beleid. GroenLinks toonde dit kortgeleden nog eens aan met haar bereidheid steun te verlenen aan de missie naar Kunduz. De SP, toen deze partij akkoord ging met de Libië-resolutie van de Verenigde Naties. Beide partijen hebben zich evenwel, evenals de PVV verzet tegen de Nederlandse deelname aan de agressie tegen Libië.
Het politieke landschap blijft zeer verdeeld en concentreert zich op het midden van het politieke spectrum. De patstelling die erdoor is ontstaan vertaalt zich onmiddellijk in een nieuwe strategie van rechts. Per onderwerp wordt geprobeerd afzonderlijke coalities te sluiten.
Over de noodzaak en omvang van de bezuinigingen lopen de meningen zeker niet veel uiteen. Met name D'66 jaagt de regeringspartijen voortdurend op om nu eindelijk eens haast te maken met het afbreken van wetgeving die liberalisering van de arbeidsmarkt in de weg staat. Iedere combinatie van partijen uit het brede politieke midden kan afhankelijk van het onderwerp in het wetsvoorstel steun aan het beleid Rutte opleveren.
PVV en SP trekken kiezers die zich niet meer herkennen in de gevestigde politiek. Daar ligt het echte probleem voor de gevestigde orde. Het gestoei op het politieke middenveld mag voor een groot deel van de kiezers nog boeiend zijn zolang het zelf niet wordt getroffen door werkloosheid, verlaging van loon of uitkering, verschraling van publieke voorzieningen en de zorg. Maar voor een groeiend aantal mensen is dit wel het geval en dat keert zich af van de politiek. De afwachtende houding is zichtbaar in de peilingen van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Voor het eerst in drie jaar groeide het optimisme van zowel linkse als rechtse Nederlanders. Het optimistische beeld hangt samen met het feit dat de pijn van de crisis nog moet komen, zoals de scheidende baas van DNB kortgeleden opmerkte. "De crisis moet nog worden geabsorbeerd". De krimp van de Nederlandse economie was in 2009 4 procent, toch steeg de koopkracht een paar procent. Dat is nu voorbij.
Uiteraard gaat het hier om gemiddelden. Sommige groepen hebben al langer last van het feit dat de gevolgen van de crisis op de werkende klasse wordt afgewenteld: gepensioneerden, werklozen en uitkeringsgerechtigden merkten al langer dat de wind uit de verkeerde hoek waait. Inmiddels gaan de prijzen van basisproducten in de supermarkten omhoog, stijgt de inflatie langzaam maar zeker en is de koopkracht van veel huishoudens gedaald, gemiddeld in 2010 met 1,4 procent. Het is vooral de toenemende kloof tussen rijk en arm die kwaad bloed zet. De winsten van de AEX-beursfondsen stegen spectaculair, met 133 procent, met een uitschieter van 2500 procent voor Arcelor Mittal. Shell boekte een winst van ruim 15 miljard euro, Unilever ruim 4,5, ING-bank ruim 3 miljard om de beste drie te noemen. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat in de kantoren van de grote multinationals en banken weer ruimschoots wordt nagedacht over verhoging van de inkomens van de topbestuurders. Het ene na het andere schandaal vindt plaats en steeds blijken sociaaldemocratische politici erbij betrokken te zijn. Uiteraard roept dat repercussies op bij de bevolking. Maar het belangrijkste signaal is feitelijk dat het bedrijfsleven zich zeer goed weet te redden, ook tijdens een periode van politieke stagnatie.
In de komende periode zal blijken of de oppositionele geluiden, binnen en buiten het parlement, zullen dwingen tot bijstelling van de sloopplannen van het minderheidskabinet of dat de bezuinigingsplannen niettemin openlijk of sluipend worden ingevoerd. Aan de basis van de samenleving wordt met groeiende ongerustheid gekeken naar de plannen. De vraagtekens die velen hadden over bezuinigingen ontwikkelen zich langzamerhand tot verzet. De eerste resultaten hiervan zagen we op 21 januari (studentendemonstratie) en 17 februari (demonstratie overheidspersoneel) op het Malieveld en tijdens een reeks van stakingen en werkonderbrekingen. De 'slaapstand' waarin de werkende bevolking was gebracht door het 'harmonische overlegmodel' tussen 'sociale partners' wordt ingehaald door de rauwe werkelijkheid van onmiskenbare klassentegenstellingen. De hernieuwde strijdbaarheid werd ook zichtbaar tijdens de recente FNV-federatieraad, waar FNV Bondgenoten en Abvakabo FNV zwaarwegende bezwaren uitten tegen de pensioenplannen van de FNV-onderhandelaars. De pensioenstrijd heeft alle kenmerken van een strijd met dieper liggende klassenwortels. De pensioenonderhandelaars waren gewend om in achterkamers akkoorden af te sluiten. De roep om ledenraadpleging neemt toe en daarmee staat ook het Nederlandse Poldermodel van onderhandelen en klassenvrede enigszins onder druk. Na dertig jaar 'sociaal partnerschap' lijkt aan de horizon weer het inzicht in de noodzaak van klassenstrijd op te doemen.
Maar er is op dit punt nog veel werk aan de winkel. Om te beginnen binnen de vakbeweging. Daar zal een eerste gevecht moeten worden geleverd om de restanten van dertig jaar klassenvrede om te zetten in strijdbaarheid. Om het klimaat van individuele berusting en afhankelijkheid van de betaalde vakbondsbestuurders te veranderen in een situatie waarbij de leden weer collectief willen opkomen voor hun belangen en eisen dat de leiding hieraan uitvoering geeft. De vakbeweging zal weer een zelfstandige klassenorganisatie moeten worden, niet meer gestuurd door parlementair politieke belangen. Daar liggen de uitdagingen voor de NCPN.