"(...) Ondertussen waren echter ook de in 1824 gelegaliseerde vakverenigingen op het toneel verschenen, en dat was de hoogste tijd. De kapitalisten zijn altijd georganiseerd. In de meeste gevallen hebben zij geen formeel verbond, geen statuten, geen functionarissen enzovoorts nodig. Hun tegenover de arbeiders geringe aantal, de omstandigheid dat zij een speciale klasse vormen, en hun voortdurend maatschappelijk en zakelijk onderling verkeer maken dit alles overbodig. Pas later, als in een streek een tak van industrie de overhand heeft gekregen, zoals bijvoorbeeld de katoenindustrie in Lancashire, wordt een formele vakvereniging van kapitalisten noodzakelijk. De arbeiders daarentegen kunnen het vanaf het allereerste begin niet zonder een sterke organisatie stellen, die nauwkeurig vastgelegde statuten heeft en via functionarissen en comité's invloed uitoefent. Door de wet van 1824 werden deze organisaties legaal. Sinds die dag zijn de arbeiders in Engeland een macht geworden. De massa was nu niet langer hulpeloos en onderling verdeeld als vroeger. De kracht die haar door vereniging en gezamenlijk optreden werd verleend, werd al spoedig aangevuld door de kracht van de welgevulde kas - de 'weerstandskas', volgens de typerende uitdrukking van onze Franse broeders. Daarmee veranderde de hele situatie. Het werd voor de kapitalist een riskante zaak het loon te verlagen of de arbeidstijd te verlengen (...)
Uit:Loon, Vakbond en Arbeiderspartij, Friedrich Engels, 1881.