China is een enorm groot land. De kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelingen aldaar groeien snel en kennen veel ingewikkelde tegenstrijdigheden die een grondig onderzoek noodzakelijk maken, alvorens conclusies te trekken. Manifest is daarom begonnen artikelen te publiceren die trachten het inzicht in deze ontwikkelingen te vergroten. Zie eerder Manifest 2011 nummers 6, 8, 9, 10, 11 en 12.
Met de uitbraak en de verdieping van de internationale financiële en economische crisis van het kapitalistisch systeem heeft de beantwoording van de vraag naar het systeemalternatief een directe betekenis gekregen. Zal de Chinese ontwikkeling nieuwe interessante perspectieven voor een alternatieve wereld openen?
Het huidig ontwerp van de Communistische Partij van China voor de opbouw van een 'socialisme van Chinese snit' wordt onder interne en externe condities gerealiseerd die marxistische en andere progressieve krachten in het buitenland kunnen irriteren. Dat betreft met name de verhouding van de partij tot het kapitalisme en het kapitalistisch wereldsysteem. Kan er eigenlijk van een socialistische samenleving sprake zijn, wanneer zich een nieuwe nationale bourgeoisie ontwikkelt, de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal zich tot een belangrijke maatschappelijke tegenstrijdigheid ontwikkelt en de bescherming van het privaateigendom van productiemiddelen in de grondwet opgenomen wordt? Is de opbouw van een socialistische maatschappij onder de condities van een integratie in de tegenwoordige economische en politieke wereldorde eigenlijk mogelijk? In welke verhouding staan in de huidige strategie van de CP China het socialistisch doel en de ontwikkeling van de wereldmacht China?
Naast deze thema's gaat Prof. Dr. Helmut Peters (1930), marxist en sinoloog, in zijn boek 'Die Volksrepublik China: Aus dem Mittelalter zum Sozialismus' (*) ook in op de vraag naar de mogelijke oorzaken van het wisselend verloop van de nieuwste geschiedenis van China. Hij bekijkt daarbij met extra aandacht het probleem van de dialectische relatie tussen nationale werkelijkheid en strategie. De verschillende manieren van aanpak door de CP China van dit vraagstuk heeft in China tot duidelijke historische stappen vooruit geleid, maar ook tot ernstige terugslagen.
Zonder een juiste beoordeling van de nationale basiscondities zou de CP China sinds 1978 nauwelijks in staat geweest zijn niet alleen de gevolgen van de 'culturele revolutie' te overwinnen en het historisch mislukken van het 'vroege socialisme' te overleven, maar bovendien ook de modernisering van het land te versnellen en de invloed van China in de wereld uit te bouwen.
Peters' aanpak is oprecht, d.w.z. hij zoekt de waarheid in de feiten, zonder taboes en zonder China door een 'Europese bril' te bekijken. Het boek is bedoeld als bijdrage aan de huidige discussie over de Chinese problematiek en wil impulsen geven aan het debat. Het werk berust zoveel mogelijk op primaire Chinese bronnen en persoonlijke ervaringen, die de auteur gedurende alles bij elkaar acht jaar verblijf in China voor studie en werk (o.a. als DDR-diplomaat) heeft verzameld.
Peters sluit zijn boek af met een epiloog (pag. 554-561) waarin hij zijn persoonlijke beoordeling geeft van het karakter van de huidige Chinese samenleving. Als onderdeel van onze artikelenserie over China publiceren wij deze visie in twee gedeelten.
Epiloog (deel 1)
"De vraag naar het karakter van de Chinese samenleving is nauwelijks te beantwoorden als daarbij geen rekening gehouden wordt met het karakter van het transformatieproces van deze samenleving en de wisselende internationale condities daarvoor. Ze kan ook niet beantwoord worden als de discussie zich beperkt tot de vaststelling dat óf elke stap vooruit (al) een socialistische is, óf de verbreiding van kapitaal betekent dat het kapitalisme in China gewonnen heeft. En dan ligt ook nog het oordeel van de Communistische Partij van China op tafel, dat het land zich na de afsluiting van de overgangsperiode in 1956, ongeacht de materiële en culturele achterstand, in het beginstadium van het socialisme bevindt.
Bij deze problematiek zijn ook veel achtergrondvragen van belang. Wanneer precies wordt het moment bereikt dat in het transformatieproces vanuit voorkapitalistische verhoudingen de eigenlijke fase van de opbouw van het socialisme begint? Is elke maatschappelijke vooruitgang in dit proces al een stap in de opbouw van het socialisme? Is socialisme wel mogelijk in omstandigheden van armoede en achterlijkheid? Betekent de aanwezigheid van een nationaal en internationaal kapitalisme en van een markteconomie dat het kapitalisme in de Volksrepubliek China al terrein veroverd heeft en dat het 'land van het midden' al deel is geworden van het kapitalistisch wereldsysteem? Is bij de huidige internationale krachtsverhouding van de klassen in zo'n groot land als China, dat in beginsel opereert binnen het kader van de kapitalistische globalisering, de opbouw van het socialisme eigenlijk wel op een vreedzame manier mogelijk, zoals de CP China nastreeft? Belangrijke vragen die nog wachten op een concreet antwoord. Ik wil mijn mening erover geven voor zover ze betrekking hebben op mijn thema, het beoordelen van het karakter van de huidige Chinese samenleving.
Bij de analyse van de Chinese ontwikkelingen vervallen wij, als 'Chinezen', vaak in een oude fout. Wij plaatsen kwantiteit vóór kwaliteit. In een poging om de successen van hervorming en opening te benadrukken met behulp van getallen (bijvoorbeeld van de ontwikkeling van de absolute omvang van het bruto binnenlands product, bbp) en om het oprukken van de VR China naar de voorste gelederen in de wereldeconomie te onderstrepen, maken we in feite een karikatuur van het werkelijke ontwikkelingsniveau van het land.
We hebben er terecht bezwaar tegen dat China op basis van de absolute omvang van de kooldioxide-uitstoot vergeleken wordt met de Verenigde Staten. Alleen de gemiddelde uitstoot per hoofd van de bevolking kan de werkelijke verhouding weergeven. En zo moeten we in principe dan ook in alle andere gevallen te werk gaan. Dat betekent dat de VR China, om bij het bovenstaand voorbeeld te blijven, op basis van de gemiddelde bbp-productie per hoofd internationaal gezien pas op plaats 106 (2008) te vinden is. Op deze manier komen we dichter in de buurt van het werkelijk ontwikkelingsniveau van de maatschappelijke productiekrachten in de VR China. Wanneer we willen nagaan of het karakter en de mate van ontwikkeling van die productiekrachten overeenkomen met een zich ontwikkelend socialisme of niet, dan moeten we met name ook de materieel meest geavanceerde productiekrachten in de wereld ter vergelijking gebruiken; want de werkelijkheid van het socialisme begint voor mij pas daar waar hij zich daadwerkelijk superieur toont aan het kapitalisme. Wat vóór dit historisch punt ligt, noem ik een beweging naar het socialisme, een socialistische beweging.
De CP China noemt China een ontwikkelingsland met een laag inkomen. Dat is een belangrijk aanknopingspunt voor onze reële analyse. In het proces van de omvorming van een agrarisch land in een industrieland heeft China tot nu toe in het gunstigste geval de helft van de weg kunnen afleggen. Het dorp, waar het overgrote deel van de bevolking woont, is tot nu toe nauwelijks bij de industrialisering betrokken. Het algemeen niveau van de arbeidsproductiviteit in de industrie bedraagt volgens berekeningen van Chinese economen ongeveer een dertigste van de arbeidsproductiviteit in de economisch leidende kapitalistische landen. Dat de boer met zijn arbeid nog steeds slechts de levensmiddelen voor 1-2 mensen kan produceren, betekent dat deze sector van de economie met ongeveer de helft van de Chinese beroepsbevolking, opnieuw volgens Chinese schattingen, minstens 40-50 jaar achterligt op het meest geavanceerd niveau in de wereld.
En dat betekent dat het dorp zelfs in zijn materiële bestaansvoorwaarden nog lang geen afscheid heeft genomen van de traditionele Chinese samenleving. Het officieel oordeel dat de materiële en culturele achterstand van China nog niet overwonnen is, komt dus overeen met het daadwerkelijk ontwikkelingsniveau van het land. En dan had Deng Xiaoping ook gelijk toen hij zei dat er geen 'arm socialisme' kan bestaan. Die uitspraak lijkt haaks te staan op de huidige aanwezigheid van een hoog consumptieniveau, al is dat beperkt tot de gegoede kringen in met name de steden. In werkelijkheid verenigen zich hier twee fundamenteel verschillende samenlevingen tot een bizar beeld: elementen van een traditionele landbouwmaatschappij en van een zeer moderne consumptiemaatschappij.
Het zou een verkeerde conclusie zijn om de nog steeds niet overwonnen achterstand in beginsel te wijten aan de politiek van de 'grote sprong' en van de 'culturele revolutie'. Natuurlijk hebben beide gebeurtenissen daarop hun invloed gehad. Wanneer we de eigenlijke oorzaken voor deze achterstand willen vinden, dan hebben we op de eerste plaats een open oog nodig voor de omvang en daarmee voor de langdurigheid van de historische veranderingen die in een transformatieproces vanuit de middeleeuwen naar het socialisme objectief overwonnen moeten worden. Zelfs onder de omstandigheden van de huidige wetenschappelijk-technische revolutie is daarvoor een periode van honderd jaar waarschijnlijk nog veel te kort.
Onder de omstandigheden van de sinds 1989/1990 ten gunste van het imperialisme veranderde internationale krachtsverhoudingen moeten we rekening houden met nog een ander feit, dat naar mijn mening de politiek van de CP China beïnvloedt: Het socialistisch perspectief in China wordt des te steviger verankerd, naarmate de Chinese bevolking eerder de materiële en culturele achterstand van het land onder leiding van haar communistische partij heeft overwonnen.
De economische basis van de VR China wordt onder leiding van die partij en naar de wetten van de VR China ontwikkeld. Naar de hedendaagse marxistische inzichten onderscheidt die basis zich wat de eigendomsverhoudingen en de ontwikkelingsvoorwaarden betreffen zowel van het klassiek kapitalisme als ook van een zich ontwikkelend socialisme.
De economische betrekkingen tussen de staatsondernemingen en hun werknemers zijn in wezen betrekkingen tussen kapitaal en loonarbeid. Ze worden zoals bij de andere vormen van eigendom van productiemiddelen in het huidige China binnen het kader van de arbeidswetgeving van de staat in principe geregeld via vraag en aanbod op de markt.
De staatssector beheerst de commandoposten van de economie. Het aandeel van het gemeenschappelijk eigendom in de productie van het bbp ligt naar schatting tussen 22 en 24 procent. Het aandeel van het door de staat gesteund binnenlands particulier bedrijfsleven (eenmanszaken, het kleinbedrijf en particuliere kapitalistische bedrijven) is inmiddels gestegen tot 66 procent (2008). Deze sectoren hebben bovendien een aandeel in de afgedragen belastingen van 71 procent en in de creatie van nieuwe arbeidsplaatsen van 90 procent. Het kapitaal uit Hongkong (Xianggang) en Taiwan, alsook uit de economisch leidende kapitalistische landen, produceert in totaal ongeveer 10 procent van het Chinees bbp en zorgt voor ongeveer de helft van de buitenlandse handel (in bewerkte goederen) van de VR China. De verwerving van het eigendom van productiemiddelen voltrekt zich in het algemeen via een tot nu toe door de regering gedomineerd systeem van markteconomie (inclusief de arbeidsmarkt en de gehele financiële markt). Dat betekent dat de CP China vertrouwt op de bewegingswet van de kapitalistische productiewijze, met de drijfkrachten van het kapitaal als 'hoofdmotor'."
(Hierna volgt nog deel 2.)
(*) Helmut Peters, Die Volksrepublik China: Aus dem Mittelalter zum Sozialismus. Auf der Suche nach der Furt, Neue Impulse Verlag, Essen; 2009; www.marxistische-blaetter.de. Vertaling Louis Wilms.