Zoltan Zigedy
'Whither China?' ('Waarheen China?') was de naam van een wijd verspreid geschrift van de gerespecteerde Brits-Indiase marxistische auteur R. Palme Dutt. Hij schreef het in 1966 toen de Volksrepubliek China aan het begin stond van de 'Culturele Revolutie'. Dutt probeerde licht te werpen op de moeizame weg die China afgelegd had vanaf de bevrijding in 1949 tot aan deze enorme omwenteling die alle aspecten van de Chinese maatschappij evenals de buitenlandse betrekkingen ontwrichtte.
Voor de meeste mensen - van alle politieke gezindten - waren de ontwikkelingen binnen de Aziatische reus moeilijk te bevatten. Natuurlijk waren er buiten China dwepers die aan de lippen hingen van de Grote Roerganger, voorzitter Mao, die zich vastklampten aan de uitleg van de ontwikkelingen in People's Daily, Red Flag en de Peking Review. Een aantal communistische partijen en veel intellectuelen uit de middengroepen omarmden de Culturele Revolutie als een zuiveringsritueel. Voor de meesten, zoals Palme Dutt, bleef de voornaamste vraag echter: waar gaat China naartoe?
De meeste fanatieke volgelingen van Mao hebben de draad van hun leven weer opgepakt, hoewel sommigen elk aspect van de politiek van de Chinese Communistische Partij onder het voorzitterschap van Mao nog steeds kritiekloos verdedigen.
Het tegenwoordige China is een volkomen ander land dan dat waarover R. Palme Dutt zich in 1966 het hoofd brak. Het tegenwoordige China valt echter even moeilijk te begrijpen. In plaats van de economische stagnatie tijdens de periode van de Culturele Revolutie vertoont de Chinese economie nu een van de hoogste en meest consistente groeicijfers ter wereld. Het land geldt als een industriële reus en is op weg om de VS - nu de grootste economie - uit te dagen. De economische geslotenheid van de Mao-periode heeft plaatsgemaakt voor een enorme uitbreiding van de wereldwijde handel. Staatsondernemingen en collectief landbezit worden uitgehold door private investeringen en privébezit. China kent tegenwoordig geen gebrek aan miljonairs en miljardairs, hetgeen de militanten van de Culturele Revolutie hevig tegen de borst zou stuiten.
Tegelijkertijd wordt China nog steeds geregeerd door de Communistische Partij, waarvan de theoretici en ideologen volhouden dat het land voortgaat op zijn eigen, doelbewuste weg naar het socialisme. Ironisch genoeg is China nu het lievelingetje van velen aan de rechterzijde van de antikapitalistische beweging. Het land wordt omhelsd door hen die het marktmechanisme en een geleidelijke, evolutionaire weg naar het socialisme voorstaan.
De bepleiters van het socialisme zien China als een soort socialistisch laboratorium, op een manier die vergelijkbaar is met hoe er na 1917 tegen de Sovjet-Unie aangekeken werd. Aanhangers van het socialisme pluizen de veelheid aan literatuur, verslagen en commentaren over China uit om daarin bewijs te vinden voor hun ideologische standpunten. Voor het merendeel zijn hun bevindingen slechts speculatief en hypothetisch. Zelfs de meest verheven intellectuele ego's kunnen niet tot allesomvattende conclusies komen.
De Volksrepubliek China is echter een té ontzagwekkende factor in de mondiale politieke en economische aangelegenheden en mag daarom niet genegeerd worden. Vandaar dat ik enkele bescheiden opmerkingen maak.
Waar de weg van China ook naartoe leidt, het land blijft dienen als bliksemafleider voor bougeoisiepolitici en helaas ook voor de meeste vakbondsleiders. Om hun eigen tekortkomingen te verdoezelen wijzen ze graag en vaak naar bepaalde aspecten van de Chinese politiek die het tegemoetkomen aan de belangen van de werkenden hindert. Dit komt neer op vulgair anticommunisme. Onbeschofte politieke leiders en gecompromitteerde vakbondsbureaucraten, die vervreemd zijn van de werkende klasse, maken gebruik van de diepgewortelde hysterie uit de periode van de Koude Oorlog. Ze roepen 'Chinese communisten' en de aandacht van de massa's is afgeleid. China-bashing heeft de plaats in genomen van Sovjet-bashing (en het ooit populaire Japan-bashing, in de tijd dat de invloed van het Japanse bedrijfsleven toenam). Het is een gemakkelijke en daardoor veel voorkomende manier om de aandacht af te leiden van het hebzuchtige gedrag van de multinationals.
Liever dan dat zij Amerikaanse multinationals verantwoordelijk stellen voor de vernietiging van fatsoenlijk betaalde banen in de VS bestempelen zij China tot zondebok. Volgens het Amerikaans ministerie van Economische Zaken schiepen Amerikaanse multinationals tussen 1999 en 2009 2,9 miljoen banen in het buitenland terwijl zij er in de VS 864.400 schrapten. In 2009 hadden deze monopoliekapitalistische bedrijven 23,1 miljoen werkers in de VS in dienst tegen 10,8 miljoen in andere landen. De meesten van hen werken in Europa. Slechts 943.900 banen worden vervuld in China. Canada, Mexico en het Verenigd Koninkrijk daarentegen dragen met drie miljoen banen bij aan de buitenlandse werkgelegenheid van de multinationals.
Dezelfde multinationals hebben de kapitaalinvesteringen in de VS in één decennium met gemiddeld 0,2 procent teruggebracht terwijl de buitenlandse investeringen met gemiddeld 4 procent toenamen.
Deze verschuiving van de werkgelegenheid is een besluit van de bedrijven dat gebaseerd werd op winstverwachtingen met als doel, volgens het ministerie van Economische Zaken "om op de eerste plaats te verkopen aan lokale consumenten, in plaats van op de Amerikaanse markt." Zo verschuilen politici en vakbondsleiders zich uit eigenbelang achter simplistische demagogie, waarmee ze China de schuld geven van het banenverlies in de VS. De weerzin van de vakbondsleiders tegen de klassenstrijd tegen de Amerikaanse reuzenbedrijven verdoezelt de rol van de bedrijven die banen verplaatsen naar waar zij het gemakkelijkst winst kunnen maken. Ze nemen hun verantwoordelijkheid niet op en bedrijven slechts pseudo-patriottisme.
Als ze onder druk worden gezet om hun China-bashing wat meer kracht bij te zetten, verwijzen bourgeoisie-economen graag naar China's monetaire politiek. Zij betogen dat de verhouding van de yuan ten opzichte van valuta bewust onder de marktwaarde gehouden wordt om de concurrentiepositie van de Chinese export te versterken. De kracht van dit argument is het afgelopen jaar echter verdampt. Rapporten uit het derde kwartaal over China's overschot op de lopende rekening - een alom erkende maatstaf voor een onevenwichtige handelsbalans - laten een drastische daling zien ten opzichte vaneen jaar eerder. In vergelijking met het derde kwartaal van 2010 daalde China's overschot op de lopende rekening met 43,5 procent. Gedurende de eerste drie kwartalen van 2011 daalde het overschot op de lopende rekening als percentage van het bnp van 5,1 procent tot 3 procent nu.
Ironisch genoeg oefenden de VS tijdens de G20-top, in november 2010, druk uit om een percentage van 4 procent als norm vast te stellen om te bepalen of valuta realistisch gewaardeerd werden. Omdat China deze test glansrijk doorstaat houdt het Amerikaans betoog geen stand. Desalniettemin blijven Amerikaanse beleidsmakers en betweters, onder wie ook progressieve denkers als Roubini en Krugman, tekeergaan tegen de Chinese monetaire politiek.
Wanneer deze cijfers over de lopende rekening gecombineerd worden met de voortdurende sterke groei van China (9,1% in het derde kwartaal) wijst dit erop dat China een forse verschuiving heeft gemaakt van exportgroei naar een groei van de investeringen en de consumptie.
Amerikaanse progressieven moeten de mythes die voedsel geven aan het China-bashen categorisch terzijde schuiven. De Chinese internationale politiek wordt vooral gedreven door eigenbelang. China heeft zelden blijk gegeven van de internationale solidariteit die eigen was aan het twintigste-eeuwse socialisme. Toch moet het Chinees beleid los worden gezien van het Amerikaans imperialisme. Het doel van China is de bevordering van zijn eigen veiligheid en economische gezondheid. Wanneer China in botsing komt met het Amerikaans imperialisme, bijvoorbeeld met zijn stemgedrag in de VN tegen de Amerikaanse agressie, zouden progressieven dit met applaus moeten begroeten. Tegelijkertijd vertoont China veel kenmerken van het imperialisme in de concurrentiestrijd om de markten, de grondstoffen en het overwicht in de mondiale economie. Deze kenmerken plaatsen China vaak aan de verkeerde kant in zijn verhouding met andere landen.
Er is een verhitte discussie gaande over de vraag of China nu socialistisch of kapitalistisch is. Vanuit een marxistisch standpunt bekeken - zoals dat van Palme Dutt - is de meest prangende vraag niet waar China zich nu bevindt, maar waar het land naartoe gaat. Is China op weg naar het socialisme of naar het kapitalisme? Waar leidt het proces heen?
Niemand kan ontkennen dat China het kapitalisme al decennialang toestaat, zelfs verwelkomt. Buitenlandse directe investeringen, het opzetten van gezamenlijke en privébedrijven, privatiseringen, securitisatie [1] en het accepteren van het marktmechanisme hebben de Chinese economie getransformeerd tot een prominente speler in de mondiale economie. Deze verandering heeft het land een opzienbarende groei opgeleverd en zorgde voor een algemene verhoging van de levensstandaard, zeker in vergelijking met de periode van de Culturele Revolutie. In slechts enkele decennia heeft de Chinese leiding een revolutie ontketend die even diepgaand is als de omwentelingen uit Mao's tijd.
Tegelijkertijd bracht het kapitalisme echter bijna al zijn plagen met zich mee: bijna ongeëvenaarde ongelijkheden, een inferieur gezondheidssysteem, bijna Dickensiaanse arbeidsomstandigheden, corruptie, vriendjespolitiek, werkloosheid en de aantasting van het gevoel voor collectiviteit en solidariteit.
De intrede van kapitalistische kenmerken in de Chinese economie gaat gepaard met de ziektes die voortkomen uit de anarchie van de markten: onevenwichtigheden, oververhitting en luchtbellen veroorzaakt door speculatie,inflatie, arbeidsonrust, grijze en zwarte markten en een chaos op de arbeidsmarkt. In het voorjaar en de zomer van 2010 kwamen arbeiders in opstand tegen hun lage lonen en hun slechte arbeidsomstandigheden en ook dit jaar vonden er felle acties plaats voor meer salaris, een beter arbeidsklimaat en tegen ontslagen. In de herfst zag het Chinees Sovereign Wealth Fund (SWF) zich gedwongen om aandelen van grote Chinese banken op te kopen. Ondanks dat private investeerders slechts een kwart of minder van de grote Chinese banken in handen hebben leidde de verkoop van aandelen door deze investeerders bijna tot paniek. Het ingrijpen van het Chinees staatsbeleggingsfonds voorkwam dit. Op dit moment wegen inflatie, de vastgoedluchtbel en de overafhankelijkheid van de export zwaar op de Chinese economie.
Ondanks deze akelige aspecten van China's flirt met het kapitalisme liep het land tijdens de orkaan van de wereldwijde economische crisis veel minder averij op dan de andere economische grootmachten. De meeste oprechte analisten, zelfs van The Wall Street Journal, erkenden dat het voor een belangrijk deel aan China te danken was dat de wereldeconomie in 2008-2009 niet kapseisde.
Naar mijn mening bewezen de structuren die nog intact waren sinds de vroege invoering van het socialisme in China zich als een bolwerk tegen de wereldwijde economische opschudding, met name in de financiële sector. Waar het in de toekomst ook naartoe gaat met de Chinese economie, het was een groot aantal van de socialistische economische structuren en deze structuren alléén, die ervoor zorgde dat China de ernstigste gevolgen van de ineenstorting in 2008-2009 kon vermijden en de kracht van de markten kon afzwakken.
De vier grootste Chinese banken domineren het financieel systeem samen met de Centrale Bank. Ondanks de recente private investeringen blijven de vier grootste banken voor 75 procent of meer publiek bezit. Het experiment om door het aanbieden van aandelen meer privékapitaal op te halen bleek in de praktijk veel schadelijker (een recente uitverkoop deed deze openbare instellingen zelfs even op zijn grondvesten schudden) dan voordelig. Toch blijven de banken onder het overheidsbeheer stabiel. Bovendien functioneert de Chinese Centrale Bank in tegenstelling tot de Amerikaanse Federal Reserve als een gemeenschappelijk geleid en beheerd instituut dat nauw afgestemd met de economische doelen van de regering te werk gaat. Het 'schaduwbankieren' dat de westerse privébanken aan het wankelen bracht was vrijwel onbekend in China: geen riskante hypotheekverzekeringen, geen complexe derivaten, geen ondoorzichtige deals tussen banken enz. Omdat ze publiek bezit waren en relatief transparant bleven de steunpilaren van het financieel systeem stabiel tijdens de crisis. De banken behielden de centrale functies in een financieel systeem dat niet geteisterd werd door corruptie en zakkenvullerij.
Er zijn zeker private banken in China die het soepel functioneren en de stabiliteit van het financieel systeem bemoeilijken, maar tot dusver is de regering in staat gebleken om de financiële golfbewegingen snel en efficiënt te beteugelen.
China houdt vast aan zijn planning, hoewel deze flexibel en niet allesomvattend is. Toen de wereldwijde crisis uitbrak verlegde China zijn koers. Men legde de nadruk op binnenlandse consumptie en investeringen en keerde zich af van de verslechterende internationale markt. Er werd snel een stimuleringsprogramma ter hoogte van 622 miljard dollar aangenomen en het lenen van de staatsbanken werd vergemakkelijkt. Hierdoor kon China de schade van de ineenzakkende wereldeconomie minimaliseren. Terwijl het Westen struikelde en talmde, de crisis politiseerde en economische koehandel bedreef trad China snel en besluitvaardig op. Daardoor kon de Chinese economie in 2008-2009 gestaag blijven groeien terwijl bijna alle andere landen een krimp kenden.
Ondanks de ondermijnende en corrumperende invloed van de kapitalistische maatschappelijke verhoudingen blijft de Communistische Partij van China een leidend instituut dat het algemeen welzijn van de hele bevolking tot doel heeft. De partij blijft het nationaal belang nastreven en respecteren. Vergelijk dit optreden tijdens de crisis eens met de ontstellende onderwerping van de westerse bourgeoisiedemocratieën aan het welbehagen en de belangen van de kapitalistische instituties. Banken en bedrijven werden gered terwijl de levensstandaard van de bevolking achteruitholde (en holt, nvdr). Wat het opkomen voor de belangen van de grote meerderheid van de bevolking betreft, toonden de Chinese instellingen in de praktijk aan een stuk democratischer te zijn dan de officiële westerse 'democratieën'.
In 2006 nam China het 'Nationaal Plan voor de Ontwikkeling van Wetenschap en Technologie op de Middellange en Langetermijn' aan. Dit plan stelde voor om het percentage van het bnp dat besteed werd aan onderzoek en ontwikkeling tot 2020 te verdubbelen. Eind november werd bekendgemaakt dat er over de komende vijf jaar 1,7 biljoen dollar besteed zal worden aan onder meer alternatieve energie, biotechnologie en precisietechnologie (Reuters, 21-11-2011). Van een dergelijke planning op het gebied van de infrastructuur, het onderwijs, ontwikkeling en onderzoek is in het Westen geen sprake meer geweest sinds de enorme investeringen die ingegeven werden door de paniekstemming die de lancering van de Spoetnik door de Sovjet-Unie veroorzaakte.
De flexibele Chinese planning biedt betere antwoorden dan de westerse politieke initiatieven. De wereldwijde vraag daalde in de jaren 2008-2009, maar terwijl de westerse machten debatteerden en aarzelden maakte China de omslag naar binnenlandse investeringen en een verhoging van de binnenlandse consumptie.
Toen de staatsbanken de geldkraan openzetten en de Communistische Partij snel een stimuleringsprogramma doorvoerde reageerden de staatsondernemingen razendsnel met een uitbreiding van hun economische activiteiten. Hoewel de publieke sector ingekrompen werd tijdens de eerste jaren van de overgang naar marktverhoudingen, is hij nog steeds veel uitgebreider dan in de westerse landen en bij de meeste Aziatische buren. In een over het algemeen zeer vijandig artikel in The Wall Street Journal (China's 'State Capitalism' Sparks a Global Backlash, 16-10-2011) scheppen de auteurs een duidelijk beeld: in 2008 bedroegen de activa van de staatsbedrijven 133 procent van de economische productie, die van de Franse staatsbedrijven slechts 28 procent. Er wordt veel gespeculeerd over de rol van de openbare sector in China, deze cijfers geven weer hoe belangrijk de staatsbedrijven er zijn. Als er dus belangrijke stimuleringsprogramma's of economische plannen ondernomen worden bieden deze snelle en meetbare resultaten, in tegenstelling tot de Verenigde Staten waar het beleid gemangeld wordt door privébedrijven die winst willen maken. Er gaat veel geld op aan overhead, er worden weinig banen gecreëerd en er is veel oponthoud.
Velen in het Westen zijn sceptisch over de vraag: of China in staat is om de omslag te maken van een exportindustrie naar binnenlandse consumptie. De volgende cijfers zijn echter veelzeggend: het aandeel van de export als percentage van het bnp daalde tussen 2007 en 2010 van 35 procent naar 27 procent. De groei van de import in het derde kwartaal van 2011 oversteeg de groei van de export. De consumentenverkopen stegen met 17 procent in augustus en met 17,7 procent in september ten opzichte van het vorig jaar.
Natuurlijk vormt het Chinees succes in het doorstaan van de crisis geen garantie dat dit zo zal doorgaan. De Chinese leiding is zich terdege bewust van de moeilijkheden die op de loer liggen. Zoals vicepremier Wang Qishan onlangs zei ten overstaan van Xinhua: "Het enige dat we zeker weten tijdens alle onzekerheden, is dat de wereldwijde economische recessie die veroorzaakt werd door de internationale financiële crisis chronisch zal zijn."
China's deelname aan de wereldwijde markten zou problemen kunnen introduceren die zelfs de resterende socialistische instrumenten niet kunnen overwinnen. Het is zelfs niet duidelijk of China deze beschermende instrumenten zal versterken of overboord gooien met een heersende Communistische Partij die een merkwaardige mix van socialisme en kapitalisme nastreeft.
Dus, vijfenveertig jaar na Dutt's geschrift worden we nog steeds geconfronteerd met de brandende vraag: Waarheen China?
[1]securitisatie: overdracht, door een bank of bedrijf, van bezittingen aan een speciaal daarvoor opgericht bedrijf (in het jargon een special purpose vehicle)
Bron: ZZ's blog (Zzs.blg.blogspot.com), 14 december 2011, vertaling Frans Willems.