'Waarheen gaat China?', was de naam van een bekend geschrift van de gerespecteerde Brits-Indiase marxistische auteur R. Palme Dutt. Geschreven in 1966 toen de Volksrepubliek China aan het begin stond van de 'Culturele Revolutie'. Dutt probeerde licht te werpen op de moeizame weg die China afgelegd had vanaf de bevrijding in 1949 tot aan deze enorme omwenteling die alle aspecten van de Chinese maatschappij evenals de buitenlandse betrekkingen ontwrichtte. China is een enorm groot land. De kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelingen aldaar groeien snel en kennen veel ingewikkelde tegenstrijdigheden die een grondig onderzoek noodzakelijk maken, alvorens conclusies te trekken. Manifest is daarom begonnen artikelen te publiceren die trachten het inzicht in deze ontwikkelingen te vergroten. Zie eerder Manifest 2011 nummer 6, 8, 9, 10, 11 en 12 en nummer 1, 2, 3 en 4 in 2012.
Zoltan Zigedy
Stel dat je favoriete basketbalclub bij de rust met twintig punten voorsprong leidt, met meer rebounds en meer balbezit dan de tegenstander. Vervolgens stormt de voorzitter de kleedkamer binnen en hij kondigt aan dat de tactiek drastisch moet worden gewijzigd om een verpletterende nederlaag te voorkomen. Je eerste gedachte is waarschijnlijk dat de voorzitter gek geworden is. Of dat hij door de tegenstander werd omgekocht.
Toch is dit precies het dringende advies dat de Wereldbank en het Development Research Center op 27 februari aan de Volksrepubliek China gaven. In een rapport getiteld 'China 2030' noteerden de twee instellingen - de eerste een beruchte pleitbezorger van de vrije markt, privatiseringen en lage sociale uitgaven, de tweede een afdeling van de Chinese Staatsraad - dat China de afgelopen dertig jaar gemiddeld een jaarlijkse groei van bijna 10 procent kende. Bovendien wist het land de verraderlijke zandbanken van de globale economische crisis veel beter te omzeilen dan welke andere grote economie ook.
Je zou verwachten dat deze buitengewone prestatie in het rapport grondig onderzocht zou worden en dat men zou aandringen op een voortzetting van het huidig beleid. Misschien zou de Wereldbank een gelijkaardige aanpak adviseren aan andere landen. Integendeel: de opstellers van het rapport laten ernstige waarschuwingen uitgaan voor moeilijke tijden en ze schrijven dringende veranderingen voor.
Ze waarschuwen ervoor dat het gemiddeld groeicijfer de komende negentien jaar slechts 6,6 procent zal bedragen. Zelfs als we aannemen dat deze raming theoretisch klopt (de Wereldbank zit er nogal eens naast met zijn voorspellingen) dan zou het Chinese bbp in dit tempo elke elf jaar verdubbelen. Ook het rapport meldt dat China voor 2030 de grootste economie ter wereld zal zijn. Toch zijn de auteurs van 'China 2030' hier blijkbaar niet van onder de indruk.
De waarschuwing is nog raadselachtiger als we ons realiseren dat de meeste deskundigen op het gebied van de economische ontwikkeling een afnemende groei voorspellen wanneer een economie volwassen wordt. Volgens de theorie van W.W. Rostow zijn hoge groeicijfers alleen kenmerkend voor economieën die zojuist uit het startblok geschoten zijn. Ze zijn het erover eens dat de groei na de aanvankelijke snelle toename noodzakelijkerwijs vertraagt. Een dergelijke theorie verklaart de relatief lage groeicijfers van de meest ontwikkelde kapitalistische landen.
China's 'vrienden' gaan deze vragen uit de weg en wijzen op de gevaren van de 'middle-income trap', een theoretische constructie die economen voor het eerst in 2007 aandroegen. Gezien de moeilijkheden die veel opkomende markteconomieën ondervonden in de zestiger en zeventiger jaren bieden hun theorieën slechts een magere verklaring voor het mislukken van deze economieën. Men zag de politieke onrust, de afhankelijkheid en het tekort aan grondstoffen van deze landen over het hoofd. Van de dertien verklaarde 'succeslanden' die zich destijds ontwikkelden tot hoge-inkomenslanden bevinden zich er nu vier in een neerwaartse spiraal, op weg naar een laag-inkomen getto.
Griekenland, Portugal, Ierland en Spanje hielden zich plichtsgetrouw aan eerdere voorschriften van de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds maar werden hierdoor niet geholpen, hoogstens om zeep. De auteurs van 'China 2030' zien de ironie hiervan niet in.
Het rapport verscheen op een delicaat moment, een week voor de jaarlijkse vergadering van het Chinees Nationaal Volkscongres. De media signaleren een verhoogde spanning tussen politieke leiders die willen voortmaken met de privatiseringen en de deregulering van de markt en hen die de nog bestaande socialistische elementen in de economie en het maatschappelijk leven willen behouden of zelfs uitbreiden. Een recent artikel in 'The Wall Street Journal' ('Fate of Two Chiefs Gives Clues on China', 3 maart 2012) illustreert deze strijd aan de hand van opvattingen van twee opkomende leiders, Bo Xilai (die inmiddels op alle mogelijke manieren wordt gedwarsboomd en wellicht zelfs al politiek geëlimineerd is, nvdr) en Wang Yang. Natuurlijk biedt 'China 2030' munitie voor de rechterflank die vertegenwoordigd wordt door Wang Yang.
De westerse media hoopten dat de staatssector de grond in geboord zou worden. Zij verwachtten dat de privatiseringen gestimuleerd zouden worden, de rol voor de overheid teruggedrongen en dat de deuren nog verder zouden opengaan voor westerse bedrijven (zie 'New Push for Reform in China, WSJ 23 februari 2012 voor een uitgebreide discussie). In wat verhullende en weloverwogen bewoordingen voldeed het rapport aan deze verwachtingen. De belangrijkste aanbeveling was om structurele hervormingen door te voeren om zodoende:
"... de fundamenten van een markteconomie te versterken door een herdefiniëring van de rol van de regering, door de hervorming en de herstructurering van staatsbedrijven en banken, door de ontwikkeling van de privésector, het bevorderen van de concurrentie en door verregaande hervormingen in de landbouw, de arbeidsmarkt en de financiële markten. Als een economie de 'technologische grens' nadert en de mogelijkheden om buitenlandse technologie vanuit het buitenland te verwerven en toe te passen uitgeput zijn, moet de rol van de overheid en haar verhouding tot de markten en de privésector drastisch herzien worden. De overheid moet in mindere mate en minder direct voorzien in 'tastbare' goederen en diensten en meer in immateriële goederen en diensten, zoals systemen, reguleringen en beleid, om zo de efficiëntie in de productie te verhogen, de concurrentie te bevorderen, specialisatie mogelijk te maken en het doelmatig gebruik van grondstoffen te bevorderen."
"In het bedrijfsleven zal de nadruk nog meer komen te liggen op de hervorming van staatsbedrijven. Hierbij zal de rol van de publieke sector heroverwogen worden, er zal een moderne bedrijfsvoering geïntroduceerd worden, het eigendom wordt losgekoppeld van het management en waar nodig zal het eigendom geleidelijk gespreid worden.
De nadruk zal ook komen te liggen op een snellere ontwikkeling van de privésector waarbij barrières weggenomen worden en de concurrentie in alle bedrijfstakken wordt bevorderd, ook in de belangrijkste strategische industrieën. In de financiële sector moet het bankensysteem gecommercialiseerd worden. De rentevoet moet langzamerhand bepaald worden door de krachten van de markt, de kapitaalmarkt moet verdiept worden, de wettelijke en controlerende infrastructuur moet zodanig ontwikkeld worden dat de financiële stabiliteit gegarandeerd is. Hierdoor kunnen we betrouwbare fundamenten leggen voor de internationalisering van China's financiële sector."
Waarom deze 'hervormingen' nodig zijn en hoe zij China's vooruitzichten zullen verbeteren wordt nooit helemaal uitgelegd, hoogstens door schreeuwerige verwijzingen naar neoliberale dogma's. De staatsindustrieën maken 45 procent uit van het bbp (exclusief de landbouw) en tussen 1998 en 2009 verdriedubbelden zij hun aandeel in de bruto industriële productie. Om de noodzakelijkheid van de hervormingen uit te leggen is er iets meer nodig dan deze dogma's.
Het Westen en zijn Chinese handlangers hebben hun oog laten vallen op de belangrijkste staatsmonopolies in de olie- en de chemische industrie, de energievoorziening, de telecommunicatie en het bankensysteem dat nu door de staat gedomineerd wordt. Onder het mom van het "opbreken van de staatsmonopolies en de oligarchieën in de voornaamste industrieën" pleit het rapport voor het zetten van de eerste stappen naar privatisering. Ongetwijfeld likken de buitenlandse kapitalistische monopolisten zich de vingers af bij deze nieuwe mogelijkheden.
Zoals ik in 'De Chinese puzzel' (zie Manifest 4/2012) al zei blijft de toekomst van China raadselachtig, nu de leiding spitsroeden loopt tussen het opkomend kapitalisme en de resterende socialistische instellingen. De Wereldbank en zijn Chinese bondgenoten zijn echter vastbesloten om deze richting te helpen bepalen. Er hoeft dan ook geen twijfel te bestaan in welke richting zij met hun rapport 'China 2030' de Chinese leiding aansporen.
Bron: ZZ's blog (Zzs.blg.blogspot.com), 6 maart 2012, vertaling Frans Willems.