Redactie buitenland
"We zijn nu allemaal Keynesianen." Aldus zei Richard Nixon, voormalig Republikeinse president van de VS in 1971. Veertig jaar later is John Maynard Keynes opnieuw in de mode, vooral onder de leiders van de Britse arbeidersbeweging. De reformistische leiders van de Labour Party en de vakbonden klampen zich vast aan de Keynesiaanse gedachte dat de economie slechts 'gestimuleerd' moet worden om terug te keren naar groei.
Maar precies zoals de marxisten al eerder hebben uitgelegd, weten wij dat de huidige economische crisis niet alleen onderdeel is van een cyclische crisis van hoogconjunctuur en recessie, maar een organische crisis van het kapitalisme en dat economische groei niet kan worden gegenereerd door het alleen maar te wensen.
Tijdens de conferentie van de Britse Labour Party in september 2011, kondigde Ed Balls, die verantwoordelijk is voor de economie in de partij, een nieuw 'vijfpuntenplan voor groei' aan, dat bestaat uit:
Individuele maatregelen t.a.v. belastingverlagingen zijn van weinig belang. Wat echter moet worden onderzocht, is het constant praten over het bevorderen van 'groeibeleid' - een constante lijn in het verhaal van de leiders van de Labour Party en vakbondsleiders. De implicatie van zo'n verhaal is dat de conservatieven en andere burgerlijke overheden dan tegen de economische groei zouden zijn!
Natuurlijk is elke econoom of politicus pleitbezorger voor economische groei, het leven is immers veel gemakkelijker voor de heersende klasse als de taart steeds groter wordt en er veel kruimels overblijven om de massa's toe te werpen. Het probleem is dat groei onder het kapitalisme niet zo makkelijk tevoorschijn komt als een konijn uit de hoge hoed van een goochelaar.
Voor deze onwetende mannen en vrouwen in de leiding van de arbeidersbeweging is de oplossing voor de economische crisis simpel - je moet 'de groei stimuleren'. Zij zien de economie als een motor die is afgeslagen en slechts een vonk nodig heeft om weer aan te slaan. Maar groei onder het kapitalisme kan niet worden gegenereerd door het openen of sluiten van een kraan. Als de groei naar hartelust kon worden gecreëerd, zouden er om te beginnen geen recessies bestaan!
Keynes is vooral bekend om zijn pleidooi voor overheidsingrijpen tijdens de Grote Depressie van de jaren 1930, terug te vinden in de maatregelen van leiders als Roosevelt in de VS, die de 'New Deal' heeft uitgevoerd als antwoord op de crisis. Het idee was simpel: de werkloosheid was hoog en werd als een rem op de vraag gezien. De 'oplossing' was dat de overheid de economie fors moest stimuleren door het initiëren van grote infrastructurele werken en bouwprogramma's, zoals de Hoover Dam. De theorie was dat door het verminderen van de werkloosheid, werknemers de verdiende lonen zouden kunnen besteden teneinde de vraag te verhogen. De behoefte aan materialen en gereedschappen in de programma's van openbare werken zou de orderboeken van een groot aantal particuliere bedrijven vullen.
De realiteit is echter dat de New Deal niets heeft opgelost. De Grote Depressie duurde tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Toch kijken politici en economen vandaag de dag nogmaals naar het idee van een nieuwe New Deal. Het enige probleem is echter, dat de regeringen over de hele wereld geen geld meer hebben om hun economieën te stimuleren. Nadat ze de ene na de andere bank gered hebben, is de staatsschuld in de ontwikkelde kapitalistische landen te hoog om nog geld te verkrijgen van de nerveuse financiële markten.
Overheidsinterventie om de economie te stimuleren klinkt misschien simpel, maar de regeringen hebben geen eigen geld om uit te geven. Uiteindelijk worden overheidsuitgaven gefinancierd hetzij door belastingen te heffen, hetzij door tekorten re laten oplopen en hogere schulden te moeten afbetalen. De kredietmarkten geven echter blijk van hun bezorgdheid over het vermogen van regeringen om hun schulden af te betalen, en dat is de reden dat aan de bevolkingen bezuinigingen worden opgelegd in steeds meer landen. Ondertussen moet elke bijkomende belasting worden verkregen van de werknemers of van bedrijven, maar aanvullende belastingen voor werknemers werken als loonsverlaging en dus daling van de vraag, waarmee de oorspronkelijke bedoeling van de stimuleringsmaatregelen van de overheid (dat wil zeggen, stimuleren van de vraag) tenietgedaan wordt. Terwijl het verhogen van de vennootschapsbelasting de winst doet dalen, wat leidt tot 'staking' van het kapitaal en ineenstorting van de investeringen.
Marx legde uit dat het investeren in de productie door kapitalisten de drijvende kracht van het kapitalisme is. De concurrentie tussen de individuele kapitalisten dwingt elk van hen om te investeren in de productie, op zoek naar hogere winsten. Door te investeren in nieuwe machines en productieprocessen, kan een kapitalist de productiviteit van de werknemers verhogen en zo een grotere massa goederen produceren met minder werknemers. Dit stelt, op zijn beurt, de kapitalist in staat om de kosten te reduceren en de prijzen te verlagen tot onder die van de concurrenten. Op die manier kan een individuele kapitalist marktaandeel verwerven en superwinsten opstrijken. De kapitalisten investeren het grootste deel van de opbrengsten opnieuw in de productie, hetgeen de productiviteit verder verhoogt.
Marx legde echter ook uit dat er inherente tegenstrijdigheden aan dit proces kleven, die voortvloeien uit het feit dat aan de ene kant het loon dat de werknemers ontvangen slechts een fractie is van de waarde die zij produceren, dat wil zeggen de rijkdom die ze creëren, maar aan de andere kant deze lonen uiteindelijk de markt vormen, dat wil zeggen de effectieve vraag naar de producten die zij produceren.
Dit leidt tot wat Marx noemde een 'crisis van overproductie', waarin de kapitalisten hun producten niet meer kunnen verkopen om hun winst te realiseren. Onder het kapitalisme, waarbij de productiemiddelen particulier eigendom zijn, is winst het enige doel van de productie. Daarom zal de productie stoppen wanneer de winst niet kan worden gerealiseerd, met als gevolg dat miljoenen werknemers de werkloosheid worden ingestuurd.
Dit was de situatie van de wereld tijdens de Grote Depressie en is dezelfde als die waar de wereldeconomie nu mee te kampen heeft. Het was niet de New Deal of enige andere Keynesiaanse maatregel die de wereld uit de depressie van de jaren 1930 haalde, integendeel, dit was mogelijk dankzij de grote kapitaalvernietiging tijdens de Tweede Wereldoorlog en de groeiende wereldmarkt na de oorlog. Het zijn onder andere deze factoren die de weg geplaveid hebben voor de 'gouden eeuw' van het kapitalisme in de jaren 1950 en '60, toen de economie de snelste groei ooit kende. Ted Grant analyseerde de factoren die de naoorlogse hausse konden veroorzaken in 1960 in een boekje met de titel "Komt er een recessie?":
"Wat zijn de fundamentele redenen waarmee de gebeurtenissen in de wereldeconomie in de periode na de Tweede Wereldoorlog kunnen worden verklaard?
Al deze factoren verklaren de toename van de productie sinds de oorlog. Maar de doorslaggevende factor is de opkomst van nieuwe sectoren en branches van de productie waar kapitaalinvestering kon plaatsvinden, dat is de belangrijkste motor van economische activiteit.
De wereldeconomie was op vergelijkbare wijze in staat om gedurende de jaren 1980 en '90 te groeien als gevolg van een combinatie van andere factoren: uitbreiding van de markt naar Rusland, Oost-Europa en China, de goedkopere arbeid in deze landen die ter beschikking kwam voor het kapitalisme, de verdere exploitatie van de arbeidersklasse in de ontwikkelde kapitalistische landen na de nederlaag van de arbeidersbeweging en het falen van de vakbonden, en het gebruik van krediet om de markt kunstmatig uit te breiden.
Deze groeiperiode wordt weerspiegeld in het rendement op de beurs, berekend door Credit Suisse en verzorgd door The Economist in een artikel over het rendement op de activa (The Economist, 15 oktober 2011). Tussen 1949 en 1959 was het reëel rendement op aandelen wereldwijd 562 procent. Vanwege de rol van het Marshall Plan en de andere genoemde factoren hierboven genoemd, zijn de cijfers voor Duitsland en Japan in dezelfde periode 4.094 procent en 1.565 procent. Het wereldwijde rendement op aandelen was 255 procent in 1980-1989 en 114 procent in 1990-1999. Opvallend is dat The Economist geen cijfers geeft voor 1931-1938 of 1975-1979.
Er is niets dat de diepte van de huidige crisis beter onthult dan het totale gebrek aan investeringen in de productieve economie. In hetzelfde artikel merkt The Economist op dat de kapitalisten niet investeren, ondanks het feit dat de winstmarges "dicht bij hun hoogste in 50 jaar liggen." De reden hiervoor is overcapaciteit, dat wil zeggen overproductie die al in het systeem zit. Waarom investeren in reële productie wanneer er al veel meer producten zijn dan er kunnen worden verkocht?
Er is een heleboel geld in de wereld, maar het is geconcentreerd in relatief weinig handen, die terughoudend zijn om het te investeren in de productie. Zoals The Economist uitlegt: "Bijna alle investeringen lijken vol gevaren te zijn. De aandelen hebben in iets meer dan een decennium tweemaal een flinke daling laten zien en blijven kwetsbaar voor de recessie in de rijke wereld, de lastenverlichtingen van de regering bieden weinig bescherming tegen de heropleving van de inflatie, grondstoffen zijn vluchtig en worden gegijzeld door een mogelijke afname van de vraag uit China, en de onroerendgoedsector blijft aan indigestie lijden na de hausse van de afgelopen tien jaar."
In plaats van haar rijkdom te investeren in de productie, steekt de bourgeoisie haar geld in speculatieve activiteiten. Daarom zien we een stijging van de prijs van goud en andere edele metalen, de Zwitserse frank (hetgeen de Zwitserse regering dwingt tot actief ingrijpen om haar munt laag te houden) en andere valuta's, evenals van producten zoals basisvoedsel en olie. Deze speculatie draagt dus op haar beurt ook bij aan de inflatie.
In hun wanhoop worden regeringen gedwongen tot een beleid van bijdrukken van geld door middel van 'quantitative easing'. Ze zijn bezig de kapitalisten geld toe te werpen, smekend om investeringen in de reële productie, opdat ze werkgelegenheid creëren en de economie weer doen groeien. De kapitalisten kunnen echter niet gedwongen worden om met hun rijkdommen te investeren. Onder het kapitalisme vindt investering plaats op basis van het zoeken naar winst. Als er geen uitzicht is op het verkrijgen daarvan, stopt de investering in de reële productie.
De seniliteit van het kapitalisme en de organische aard van de huidige crisis - een crisis van overproductie - wordt afdoende aangetoond door het gebrek aan investeringen waar we nu in de economie getuige van zijn. Bovendien kan iedereen de objectieve noodzakelijkheid van het socialisme zien, dat wil zeggen de noodzaak om de enorme hoeveelheden rijkdom te investeren in de samenleving, om aan de behoeften van de mensen tegemoet te komen, niet voor het verkrijgen van winst.
In plaats van te kijken naar Keynes en te proberen de groei van de economie te 'stimuleren' (waartoe in Nederland wordt opgeroepen door Roemer van de SP, nvdr), moet de arbeidersbeweging kijken in de richting van Marx en de controle van de sleutelsectoren van de economie overnemen. Concreet betekent dit de nationalisatie van de banken en grote monopolies - zonder een cent compensatie voor de kapitalisten - en het gebruik van deze middelen om te investeren in wat de samenleving op een democratische wijze beslist.
Onder het kapitalisme is het productiepotentieel van de maatschappij beperkt door twee grote tegenstellingen: het privé-eigendom van de productiemiddelen en de nationale staat. Onder het socialisme, echter 'is the sky the limit'.
http://www.google.com/buzz/post
http://digg.com/submit?url=http://www.tribuna-popular.org/index.php?option=com_content&view=article&id=210:marx-versus-keynes&catid=50:opinion&Itemid=44&title=Mar
Bron: Tribuna Populair (TP), partijkrant van de PCV, Caracas, 19-11-2011, vertaling Chuck Barkey en Willem van Kranenburg.