Georg Polikeit (dkp) - Presentatie vierpartijenconferentie, Luik 21.4.2012
Twee Franse financiële marktdeskundigen schreven kortgeleden in 'Le Monde' - net als vele andere commentatoren - dat het in maart door 25 EU-staten besloten 'fiscaal pact' de crisis van de Euro geenszins geregeld heeft. Volgens die auteurs verkondigt dat akkoord alleen maar goede streefdoelen, zonder de diepe oorzaken van de crisis aan te geven, namelijk de structurele onevenwichtigheden in de lopende rekening (rekening-courant) tussen de staten van de Eurozone. De crisis van de staatsschuld is volgens hen echter niet de oorzaak, maar het gevolg van de financiële crisis. En de algemene invoering van het openbaar besparingsbeleid in alle staten met een begrotingstekort zou het risico met zich meebrengen "de Eurozone in een verloren recessiedecennium te dringen, tot ze onder druk van sociale revoltes tegen het juk van de besparingsdwang implodeert".
Ik ben van mening dat die deskundigen gelijk hebben.
De hoge staatsschulden zijn inderdaad niet de oorzaak, maar het gevolg van de crisis. Namelijk van de grote internationale financiële en economische crisis, die in 2008/9 haar eerste hoogtepunt kende, maar nog altijd niet definitief voorbij is. Wij hadden die crisis in de Politieke Resolutie van ons laatste DKP-Partijcongres in oktober 2010 ingeschat als: een grote systeemgebonden crisis van het neoliberaal, door de financiële wereld gedomineerde, groeimodel van het hedendaags kapitalisme. Ik denk dat de realiteit die inschatting bevestigt. De Eurocrisis is geen geïsoleerde Europese crisis - en ook niet alleen het gevolg van constructiefouten bij de stichting van de muntunie, zoals mevrouw Merkel altijd weer zegt; en zoals je af en toe echter ook in teksten van linkse auteurs kunt lezen.
Tot de belangrijkste oorzaken van die crisis behoort inderdaad de ongelijkmatige ontwikkeling van de verschillende EU-staten in de laatste jaren. Vooral het economisch onevenwicht tussen staten met een sterke uitvoer zoals Duitsland aan de ene kant en de economisch zwakkere landen in zuidelijk Europa aan de andere kant.
Die ongelijkmatige ontwikkeling in de EU werd door de schepping van de Europese interne markt en door de invoering van de euro niet afgezwakt, maar versterkt.
Gelijk hebben de vermelde Franse auteurs ook met de vaststelling dat het 'veralgemeend besparingsbeleid', dat in het bijzonder door de Duitse kanselier Merkel in samenspraak met de Franse - voorlopig nog - president Sarkozy doorgeduwd werd, de betreffende landen steeds dieper in de de recessie gedrongen heeft.
Maar waarom houden de leidende kringen van de EU - en geenszins alleen de Duitse kanselier, maar ook de grote meerderheid van de regerende politici in de andere EU-landen, tegenwoordig zo hardnekkig aan de muntunie en de euro vast? Waarom willen ze die onder alle omstandigheden redden en bewaren? Waarom moet ook Griekenland ondanks zeer invloedrijke tegenstemmen koste wat kost in de EU en de muntunie gehouden worden?
Ik denk dat de doorslaggevende reden daarvoor de overweging is dat er in het andere geval een proces van desintegratie en toenemende verbrokkeling van de EU als geheel zou ontstaan. Maar dat zou de onafhankelijke politieke rol op wereldvlak, die de leidende EU-kringen met de oprichting van de EU en daarna met de schepping van de muntunie en de invoering van de euro als doel vooropgesteld hadden, nadrukkelijk beschadigen en op langere termijn onmogelijk maken.
De kringen die in de EU de toon aangegeven hebben, zullen omwille van de crisis, geenszins de ambitie laten varen van de EU zowel economisch als politiek en militair een zelfstandige 'global player' te maken.
Precies omdat ze aan dat doel vasthouden trachten ze alles te doen wat ze kunnen om de muntunie en de euro te saneren en tegelijkertijd de controle- en sturingsmogelijkheden van de EU tegenover de lidstaten verder uit te bouwen.
De uitbouw van de controle- en instructiebevoegdheden van de EU tegenover de lidstaten die verdergaan dan de in het verdrag van Maastricht of dat van Lissabon vastgelegde regels is duidelijk de belangrijkste methode waarmee de EU-leiders de crisis te lijf willen gaan en er tegelijk versterkt uit willen komen.
Het Nationaal Verbond van de Duitse Industrie ('Bundesverband der Deutschen Industrie' - BDI) heeft in september 2011 verklaard als zijn standpunt:
"De Duitse industrie stelt een groot belang in het behoud van de euro en in het voortbestaan en de verdere ontwikkeling van de Europese Unie." De schuldencrisis moet als "kans" begrepen worden om "op lange termijn noodzakelijke correcties eindelijk aan te pakken", heette het in de tekst.
Enkele dagen later werd een gemeenschappelijk standpunt van de BDI met de Franse ondernemersorganisatie MEDEF en de Italiaanse 'Confindustria' met dezelfde strekking nog eens gepubliceerd.
Daarmee heeft de BDI volgens mij de strategische belangen van de leidende kapitaalkringen van Duitsland precies beschreven.
Want de huidige rol van Duitsland en van het Duits kapitaal in de wereld is onafscheidelijk verbonden met het bestaan van de EU en van de euro als gemeenschappelijke munt.
Tegelijk onderstreepte de actie van de BDI echter ook dat die oriëntering in nauwe samenwerking met de leidende kapitaalkringen van Frankrijk en van andere EU-staten wordt nagestreefd en dus blijkbaar ook aan de belangen van die kringen beantwoordt.
De ontwikkeling van de EU via een douane-unie en de 'Europese interne markt' tot een 'Politieke Unie' met het karakter van een staat en de daaraan beantwoordende instellingen op supranationaal vlak, waarbij belangrijke soevereine rechten van nationale staten naar de EU-organen overgedragen werden, had vanaf het begin twee zijden, een naar binnen en een naar buiten gerichte.
Naar binnen toe ging het om de vorming van een Europese interne markt zonder douanegrenzen, met volledige vrijheid van waren-, diensten- en vooral kapitaaltransfers, als economische basis voor de gehele EU-constructie, verbonden met de inpassing en onderschikking van de Zuid- en Oost-Europese periferie onder de belangen van de 'kernstaten'.
Naar buiten toe was de ontwikkeling van de EU tot een zelfstandige globale acteur een van het begin af aan uitdrukkelijk geproclameerde essentiële doelstelling. Daarbij hoorde de ontwikkeling van overeenkomstige instrumenten voor buitenlands en economisch beleid, waaronder een netwerk van veelvoudige 'partnerschapsakkoorden' met niet-EU-staten in de nabije omgeving van de EU, maar ook op andere continenten, evenals de opbouw van een eigen dienst voor buitenlands beleid van de EU, maar ook de ontwikkeling van eigen militaire operatiecapaciteiten en overeenkomstige militaire structuren.
De EU moest tot een zelfstandig economisch, politiek en militair centrum naast de VS ontwikkeld worden, met name in partnerschap en samenwerking met de VS daar waar het zich aanbood en waar mogelijk, maar indien nodig ook in verdekte of openlijke concurrentie met de VS.
Die twee doelen ontsprongen natuurlijk niet uit de wens naar de realisering van een of andere edele 'Europese idee', zoals altijd weer verteld wordt. Ze werden werkelijkheid omdat precies die structuur het best aan de huidige economische en politieke belangen van de in de EU gevestigde grote transnationale concerns, aan de belangen van de dominerende monopoliegroepen van het bank-, industrie-, handels-, bouw- en landbouwkapitaal beantwoordt.
In zoverre kan volgens mij met recht en reden van een imperialistisch karakter van de EU gesproken worden. In elk geval is er dan toch nog een verdere verklaring en precisering van het begrip 'Euro-imperialisme' nodig. Want van een homogeen 'Euro-imperialisme' van de 27 EU-staten of van de 17 Eurostaten alleen kan geen sprake zijn.
Er zijn vandaag weliswaar in alle EU-staten grote concerns, die in de economie van de respectievelijke landen een dominerende rol spelen. Maar de verhouding tussen transnationale, meestal vanuit andere EU-staten agerende monopoliegroepen en het inheems zelfs min of meer sterk monopolistisch geconcentreerde kapitaal is in de afzonderlijke landen zeer verschillend.
Met de veel bezworen 'Europese integratie' op die kapitalistische basis voltrok zich tegelijk een proces van 'vastbinden' en onderschikken van de zwakkeren aan de sterkeren, vormden zich hegemoniale structuren van enkele imperialistische leidende grootmachten boven de rest van de lidstaten. Op grond van zijn grotere economische en financiële mogelijkheden kon Duitsland zich daarbij in samenwerking met Frankrijk een toenemend grotere hegemoniale positie verschaffen en altijd meer de centrale leidende rol in de EU opnemen. Natuurlijk voltrok en voltrekt dit proces zich ook vandaag niet zonder tegenstellingen en conflicten. Door de EU en eurostructuren verdwijnt de concurrentie tussen de dominerende monopoliegroepen niet, en evenmin de belangenverschillen tussen de burgerlijke kringen die in de afzonderlijk nationale staten telkens de macht hebben. De EU blijft dus een terrein van concurrentiegevechten en conflicten tussen de verschillende kapitaalgroepen en het politiek personeel dat haar dient.
Maar ze zijn allebei tegelijkertijd aanwezig, de tendens tot coöperatie en afspraken over een gemeenschappelijk optreden in de internationale arena - en de tendens tot versterking van de tegenstellingen binnen de EU, tussen de afzonderlijke EU-staten.
Ik wil in deze context toch in elk geval vermelden dat ik de thesis, dat de EU alleen maar een Europese mantel is waarmee het Duits imperialisme nu voor de derde maal de sprong naar de wereldmacht neemt, voor een overdreven en te clichématig op de huidige tijd overgebrachte historische parallel houd.
Wij mogen niet over het hoofd zien dat er een vrij groot onderscheid is. Tweemaal heeft het Duits imperialisme op eigen kracht geprobeerd met militair geweld zijn heerschappij over Europa en andere wereldregio's te vestigen. Maar de tijden om dat nog een derde keer te proberen zijn vandaag voorbij. Vooral omwille van de nieuwe krachtsverhoudingen die in de laatste decennia in de wereld ontstaan zijn.
Ondanks zijn relatieve sterkte is het in Duitsland aanwezig monopoliekapitaal in die veranderde politieke wereldsituatie vandaag niet meer in staat om op zijn eentje een algemene politieke hegemoniale positie in de wereld te verwerven, en al zeker niet met militaire middelen. Om zijn algemene politieke belangen na te streven is het in Duitsland gevestigde monopolistisch kapitaal er vandaag op aangewezen met de toonaangevende kapitaalkringen van andere EU-staten, waarmee het reeds door een dicht net van economische, financiële en productie-technische betrekkingen eng verbonden is, gemeenschappelijke concepten en handelswijzen overeen te komen. Dat sluit ook de dwang tot compromissen in en dwingt tot een zeker respect voor de belangen van de kapitaalgroepen van andere landen en de in hun dienst optredende regeringen en politici.
Nu is in recente tijd van verscheidene kanten - ook van linkse auteurs - altijd weer over een spoedig uiteenvallen van de muntunie en van een naderend 'einde van de euro' gesproken. Daarvoor zijn er volgens mij omwille van de diepte en duur van de eurocrisis en de enorme problemen voor de heersenden om een systeemconforme uitweg te vinden, net als omwille van de versterkte meningsverschillen tussen hen een hele reeks goede redenen. De huidige recepten van de EU-bazen om de crisis te boven te komen hebben niet tot de gewenste resultaten geleid. Maar toch zou ik graag herhalen wat ik recent al op andere plaatsen gezegd heb, namelijk dat je volgens mij met dergelijke prognosen uiterst voorzichtig en terughoudend moet omgaan.
Als we namelijk onderzoeken wat de EU-leiders werkelijk als politieke koers nastreven, moeten we vaststellen dat hun belangrijkste strategische oriëntatie er in elk geval vandaag naar streeft de euro en de muntunie te bewaren en te saneren. Daartoe worden enorme inspanningen gedaan en vele nieuwe maatregelen genomen. Het fiscaal pact met zijn dwang tot invoering van een 'schuldenregel' naar Duits model in alle EU-staten was slechts de jongste stap in die richting. Tevoren werd vorig jaar het zogenaamd 'Europees semester' met een voorafgaande controle van de nationale begrotingsplannen door de Europese commissie ingevoerd, dat nu voor de tweede keer toegepast wordt. Nauw daarmee verbonden is het 'Euro-Plus-Pact', waarmee de lidstaten ertoe verplicht worden elk jaar bij de Europese commissie nationale 'hervormingsplannen' tot 'verbetering van de concurrentiekracht' in te dienen. Ten slotte is er sinds de laatste herfst het zogenaamde 'Six-pack' met zes nieuwe EU-bepalingen, die de 'interventierechten' van de EU en de centrale euro-instanties tegenover de lidstaten versterkt hebben.
Samengevat kunnen we volgens mij aan de hand van deze nieuwe akkoorden en wijzigingen in de EU-structuur absoluut zeggen dat de lidstaten daarmee aanzienlijk strenger dan tot nu toe aangepakt worden en aan een sterkere politiek-economische leiding en sturing door de EU- resp. eurocentrale onderworpen worden. Onder de benaming 'Europese economische regering' bereiken de bevoegdheden van de EU- en de eurocentrale tegenover de lidstaten een nieuwe kwaliteit.
We moeten echter benadrukken dat het doel van deze maatregelen is: niet alleen de 'redding van de euro' en de sanering van de 'schuldenstaten'. Het gaat er veeleer om de algemene Europese schuldenafbouw in een welbepaalde richting te sturen.
Afbouw van de staatsschulden was ook via een hogere belasting van de rijken en vooral van de reusachtige winsten van de financiële concerns en andere grote ondernemingen mogelijk en met gelijkaardige maatregelen, waaronder een belasting op financiële transacties. Maar de door de EU afgedwongen schuldenafbouw gaat precies in tegenovergestelde richting.
Het gaat erom in de gehele EU, niet alleen in de schuldenstaten, maar in álle EU-staten een economisch, begrotings-, en sociaal beleid door te duwen dat nog scherper dan tot nu toe op de recepten van de neoliberale economische doctrines, op de belangen van het financieel kapitaal en de dominerende transnationale concerns gericht is.
Het gaat om de afwenteling van de lasten van de crisis van de eigenlijke veroorzakers op de grote meerderheid van de bevolking in álle EU-staten, om een verdere fundamentele wijziging van de verdelingsbetrekkingen van de geproduceerde rijkdom ten gunste van het grootkapitaal en ten nadele van de loontrekkenden. Dus om het verlagen van de prijs van het product arbeidskracht in alle EU-staten op een ruim lager niveau dan tot nu toe en om de voortzetting van het enorme herverdelingsproces van de gecreëerde rijkdom van beneden naar boven. Bijzondere aandacht verdient daarbij wat er bedoeld wordt wanneer de laatste tijd ook bij Merkel en andere leidende EU-politici steeds vaker te horen is dat begrotingssanering en schuldenafbouw alleen niet volstaan; dat er ook voor meer groei en concurrentiekracht door 'structurele hervormingen' gezorgd moet worden. Wat onder 'structurele hervormingen' verstaan moet worden, wordt in de vermelde EU-teksten en hun uitvoeringsbesluiten weliswaar dikwijls met een aantal vreemde woorden, maar toch tamelijk gedetailleerd beschreven.
Zo wordt bijvoorbeeld de invoering van een door de EU doorgevoerde constante vergelijking van de stukloonkosten tussen de afzonderlijke EU-staten aangeprezen - natuurlijk met het doel die verder te doen dalen. Dus druk op de lonen over heel de EU door voortdurende verwijzing naar het laagste loonniveau in de buurlanden en andere delen van de wereld.
Bij de 'structurele hervormingen' behoort ook nog de verdere deregulering van het arbeidsrecht, vooral van de bescherming tegen ontslag. Uitdrukkelijk aanbevolen wordt het checken van de in de afzonderlijke staten geldende 'loonbepalingsmechanismen'. Dat betekent dat het geldende recht met betrekking tot de centrale arbeidsovereenkomsten (cao) aan een grondige correctie onderworpen moet worden. In alle EU-staten moet de geldigheid van cao-akkoorden door de invoering van flexibiliseringsregels en 'openingsclausules' voor afzonderlijke ondernemingen (waarmee die eruit kunnen stappen) opengebroken worden. Altijd weer als richtlijn genoemd worden verder de algemene verhoging van de ouderdomsgrenzen voor het met pensioen kunnen gaan, de toetsing van de 'financiële draagkracht' van het gezondheidswezen, de vermindering van de uitkeringen en begeleiding van werklozen en mensen die sociale hulp ontvangen (Uitkeringsgerechtigden), net als de verdere privatisering van openbare ondernemingen en voorzieningen.
Met de uitbouw van de EU-competenties op economisch, financieel en in toenemende mate ook op het gebied van sociaal beleid verbonden is de verdere uitholling en beperking van de nationale soevereiniteitsrechten van de afzonderlijke staten en daarmee een afbouw van de democratie. Formeel wordt weliswaar beweerd dat het begrotingsrecht van de nationale parlementen niet aangetast wordt. De facto echter wordt dit kernstuk van het burgerlijk parlementarisme uitgehold, aangezien de nationale parlementen alleen nog maar over begrotingen mogen beslissen die aan de richtsnoeren van de EU beantwoorden en die vooraf door de EU gecontroleerd en goedgekeurd werden.
Tot de ombouwmaatregelen in naam van de crisisbeheersing behoort ook de sterkere onderverdeling en daarmee de splitsing van de EU in twee in verschillende mate geïntegreerde groepen: het machtige 'kerneuropa' met Duitsland en Frankrijk als 'harde kern', en de aan zijn belangen ondergeschikte periferie. Daarbij hoort dat de eurozone voortaan met een eigen president en regelmatige eigen topontmoetingen naast de huidige EU-structuren een onafhankelijke beslissingsstructuur krijgt en daarmee een sterker zelfstandig leven als EU-Ieidinggevend centrum zal ontwikkelen. Tegelijkertijd wordt daarmee natuurlijk ook de dominante positie van Duitsland en Frankrijk binnen de EU sterker.
Nu kan je natuurlijk zeggen dat al die maatregelen ten slotte niet in staat zullen zijn om de systeemgebonden kapitalistische tegenstellingen die aan de basis van de eurocrisis liggen te overwinnen.
Dat klopt.
Desondanks moeten we volgens mij echter niet verwachten dat de euro en de muntunie of de EU als geheel vroeg of laat in zekere zin vanzelf in elkaar zullen storten.
Bij de hele fundamentele onoplosbaarheid van de tegenstellingen in het kader van het kapitalisme mogen we de mogelijkheid en vooral de vastbeslotenheid van de heersende krachten om de euro te redden en de EU in stand te houden, dat wil zeggen de problemen minstens tijdelijk weer enigermate onder controle te krijgen, niet onderschatten.
We moeten daarbij ook bedenken dat er niet alleen crisisverliezers maar ook crisiswinnaars zijn. De meeste grote banken, financiële concerns en hedgefunds hebben toch precies in en met de crisis absoluut goede zaken gedaan. De zin van de EU-'reddingsschermen' is precies: de rente-inkomsten en het terugvloeien van kapitaal vanuit de schuldenaarsstaten naar de banken en financiële ondernemingen te garanderen. Daarom zeggen wij ook terecht dat de EU-'reddingsschermen' in werkelijkheid bankenreddingsschermen zijn. Voor die kringen is het te boven komen van de crisis dus helemaal niet zo dringend. Ze leven ook voorspoedig in en met de crisis, deels zelfs juist vanwege de crisis.
De beslissende kwestie blijft dus volgens mij verder hoelang het de heersenden nog lukt, de lasten van de crisis ondanks al het gegroeide verzet uiteindelijk toch op de bevolking af te wentelen. Hoelang is het uitbreken van sociale en politieke conflicten in Europa, die de macht van het kapitaal en van zijn regeringen daadwerkelijk kunnen bedreigen, nog te verhinderen?
Het verzet over heel Europa is de laatste tijd ongetwijfeld aanzienlijk sterker geworden. Daarvan getuigen die grote stakingsacties in Griekenland, Portugal, Spanje en ook hier in België, net als vele duizenden kleinere verzetsacties in de afzonderlijke EU-staten.
Maar het is ook waar dat dit verzet desondanks voorlopig nog geen overtuigende resultaten behaald heeft. Van de toestand dat de EU onder de kracht van de sociale revoltes tegen het besparingsdwangbeleid implodeert, zoals de in het begin geciteerde Franse auteurs vreesden, zijn we blijkbaar nog tamelijk ver verwijderd.
Ondanks alle aan de volkeren opgedrongen 'offers' heerste naast woede en toorn ook nog tegelijk de strekking om de afgedwongen crisisoffers uiteindelijk toch te aanvaarden. Ook omdat velen nog geloven dat de voorstelling van een ander beleid en van een alternatief voor de tegenwoordige koers niet te realiseren zijn.
Hetgeen ons erop wijst dat niet alleen de objectieve verscherping van de sociale tegenstellingen, maar vooral de ontwikkeling van de subjectieve factor, van de strijdwil en de vastbeslotenheid tot te strijd van de betroffen bevolking beslissend is.
Hoe kunnen de krachten dan gevormd worden die aan deze situatie een einde kunnen maken en daadwerkelijk een andere ontwikkelingsrichting voor het beleid in EU-Europa kunnen doorzetten? Dat is naar mijn mening de beslissende kwestie waarvoor wij staan. Het is de vraag naar de verdere uitbouw van de politieke krachtsverhoudingen in de afzonderlijke EU-staten, maar ook op het niveau van de EU als geheel en wat wij daaraan kunnen bijdragen.
Maar dat is een thema voor een totaal andere presentatie. Daarom wil ik mij hier tot deze analyse beperken en ik dank u voor uw aandacht.