" (...) Is het met het gelijke recht van de anderen op hun drang naar geluk soms beter gesteld? Feuerbach heeft deze eis absoluut gesteld, als geldend voor alle tijden en omstandigheden. Maar sedert wanneer geldt hij? Was er in de oudheid tussen slaven en heren, in de middeleeuwen tussen lijfeigenen en baronnen ooit sprake van het gelijke recht op de drang naar geluk? Werd de drang naar geluk van de onderdrukte klasse niet onbarmhartig en 'van rechtswege' opgeofferd aan die van de heersende klasse? - Ja, dat was ook immoreel, maar nu heeft men de rechtsgelijkheid erkend. Erkend in woorden, sinds en aangezien de bourgeoisie in haar strijd tegen het feodalisme en bij de ontwikkeling van de kapitalistische productie gedwongen was alle op standen berustende, d.w.z. persoonlijke privileges af te schaffen en eerst de privaatrechtelijke, daarna langzamerhand de staatsrechtelijke, juridische rechtsgelijkheid van de persoon in te voeren. Maar de drang naar geluk leeft slechts voor het kleinste deel van ideële rechten en voor het allergrootste deel van materiële middelen. En hier zorgt de kapitalistische productie ervoor, dat aan de grote meerderheid van de gelijkgerechtigde personen slechts het voor het karige bestaan noodzakelijke ten deel valt. Zij respecteert dus de rechtsgelijkheid van de drang naar geluk van de meerderheid nauwelijks beter - zo zij die al respecteert - dan de slavernij en de lijfeigenschap dat deden. (...)"
Uit: Ludwig Feuerbach en het einde van de klassieke Duitse Filosofie, Friedrich Engels, 1888.