Ron Verhoef
De bezuinigingen op het speciaal onderwijs zijn door de Kunduz-coalitie teruggedraaid. Dat is goed nieuws, maar toch is er nog altijd veel mis in het onderwijs. Het kabinet Rutte heeft immers een grote herstructurering doorgevoerd. Zo worden alle MBO-studies teruggebracht naar drie jaar. Zogenaamd is dit geen bezuiniging maar aangezien het ministerie dan nog maar voor drie jaar leerlingen financiert is dit wel een bezuiniging. En er is meer.
Ook binnen het voortgezet onderwijs heeft het kabinet besloten dat mensen die blijven zitten niet meer voor 100 procent worden gefinancierd. Scholen moeten er namelijk voor zorgen dat mensen geen studievertraging oplopen. Dat is natuurlijk best mogelijk, een school kan altijd leerlingen laten overgaan, maar voor de kwaliteit van het onderwijs is dat niet goed.
De kortingen op het onderwijs leiden inmiddels wel tot grote verslechteringen binnen het hele onderwijsveld. Zo plaatsen scholen steeds meer leerlingen in een klas. Door eerdere bezuinigingen op het speciaal onderwijs zitten er in die klassen vaak ook nog veel probleemleerlingen. Voor leerkrachten wordt het dus steeds moeilijker om iedereen kwalitatief goed op te leiden.
De gevolgen zijn duidelijk, zoals de landelijke kranten onlangs berichtten, de kennis van leerlingen over maatschappelijke onderwerpen is slecht. Ook kijken leerlingen in Nederland weinig kritisch naar hun omgeving. Daarmee bungelt Nederland onderaan de onderwijskwaliteit in Europa.
De wet op de onderwijstijd die nu is aangenomen verandert hieraan weinig. Er moet nu immers meer les worden gegeven, zonder dat hier extra middelen tegenover staan. Voor het aannemen van extra personeel is dus geen ruimte. De wet kan alleen effectief zijn als klassen nog groter worden gemaakt en het aantal ophokuren wordt vergroot. Bovendien is meer onderwijstijd niet per definitie goed voor de kwaliteit. Zo scoort Finland over de gehele linie goed binnen Europa en binnen de wereld, maar wordt er minder uren lesgegeven. Wel wordt er veel tijd gestoken in het verhogen van de expertise van docenten.
De kracht van Finland is dat de overheid daar het onderwijs in handen durft te geven van de leerkrachten. Zo mag een leerkracht zelf bepalen hoe hij lesgeeft en welke methodes hij gebruikt. Wel wordt er een einddoel gesteld. Dat einddoel moet de docent halen. Doet hij dit niet dan wordt hij hierop afgerekend. In Nederland zijn het doorgaans de managers die bepalen hoe aan lessen wordt vormgegeven, vaak tegen het advies van het eigen personeel in. Zo werd het competentiegericht onderwijs van bovenaf dwingend opgelegd. De resultaten waren bedroevend. Het falen van die onderwijsvernieuwing wordt nu in de schoenen van de docenten geschoven, terwijl de realiteit is dat de meeste managers nooit voor de klas hebben gestaan en niet gehinderd worden door kennis.
Het is nodig dat de overheid weer flink investeert in het onderwijs en dan met name in het lesgeven en niet in het toevoegen van nieuwe managementlagen of het bouwen van nieuwe hypermoderne gebouwen. Geld moet worden gestoken in het onderwijsproces zelf en de leerkracht moet weer de verantwoordelijkheid krijgen voor zijn eigen vak en de manier waarop hij dit vormgeeft.