De 'crisis' en de stand van de 'democratie'

usa.jpg

Hans-Peter Brenner

In de constitutionele geschiedenis van Duitsland kan 18 maart 2012 wel eens veel meer gaan betekenen dan alleen het officiële einde van het kortstondige presidentschap van Christian Wulff, een voormalig minister-president van Nedersaksen en een 'rupsje nooitgenoeg' dat verstrikt raakte in een web van mediareuzen en financiële haaien. Hieronder het slot van de analyse. De hele tekst staat op www.ncpn.nl.

"(...) Zo kon het grootkapitaal de Weimar-republiek aanvankelijk omvormen in een ondubbelzinnig burgerlijke republiek waarin elke directe democratische beweging van de volksmassa's stap voor stap teruggedrongen werd. Met de welwillende medewerking van gevestigde juristen die enkel langs de lijnen van de autoritaire staat konden denken (voor zij met vliegende vaandels naar het fascisme overliepen) lukte het om de democratische en sociale delen van het formele staatsrecht stuk voor stuk buiten werking te stellen door te goochelen met een andere uitleg ervan, omdat een groot deel van de arbeidersklasse in haar formeel-abstracte 'staatstrouw' vergat de klassenpolitieke betekenis van dit veranderingsproces te controleren. Tevens vergat zij haar buitenparlementaire macht - alleen die is werkelijk democratisch - in te zetten tegen de machtsverschuiving, zonder daarbij enige rekening te houden met de schijnlegaliteit van deze aanvallen van het staatsapparaat op haar democratische rechten, en met als doel de bescherming van de democratische ontwikkelingsmogelijkheden binnen de Weimar-republiek."[16]

Wolfgang Abendroth verweet de West-Duitse SPD na 1945 in het geheel geen rekening te hebben gehouden met deze belangrijke ervaringen in de omgang met de verhouding tussen economie, staatsgezag en democratie in de Weimar-republiek. In zijn kritiek op het Godesberger ontwerpprogramma (van de SPD in 1958) legde hij er vooral de nadruk op dat de "vraag naar de klassennatuur en klassenstructuur van de Bondsrepubliek 'slechts aarzelend gesteld' wordt. Behalve de reële analyse ontbreekt vooral de vaststelling dat in de staat van de burgerlijke samenleving alleen de werknemers, hun vakbonden en politieke partijen in volle omvang de democratie belichamen en dat zij door hun klassenstrijd tegen de klassenheerschappij van het financieel kapitaal het staatsgezag - dat tegenover de leden van de maatschappij verzelfstandigd en daardoor vervreemd is - ondergeschikt zouden kunnen maken aan de democratie en de regels van de democratische grondwet tot leven zouden kunnen brengen."[17]

De kritiek die Abendroth in 1958 formuleerde en waarin hij aandrong op een herbezinning door de SPD op oude marxistische stellingen, onderschatte echter dat de voormalige arbeiderspartij SPD zich allang had omgevormd tot een systeemconforme organisatie. Toch is het een halve eeuw later net alsof deze kritiek gericht is geweest op de tegenwoordige autoritaire en democratievijandige strategieën van de bourgeoisie.

Toen de relatieve macht van de arbeidersorganisaties gedurende de economische crisis aan het einde van de twintiger jaren was 'verbrokkeld', kon de overgang van de 'democratische sluier van de burgerlijke klassenheerschappij' naar een brutale en 'openlijke fascistische dictatuur' worden voltrokken. Economische crisis, verzwakking van de arbeidersbeweging en verwijdering van het 'democratisch omhulsel' vormen een bijna wetmatige dialectische eenheid - dat is de ervaring die een marxistische democratie- en staatstheorie nooit mag en kan negeren. Daardoor laat ook de marxistisch-leninistische theorie van het staatsmonopolistisch kapitalisme zich leiden.

SMK-theorie, crisis en afbraak van de democratie

In het staatsmonopolistisch kapitalisme - SMK - ontwikkelde en ontwikkelt zich vanaf het begin tot vandaag de reeds eerder door Marx en Engels bekritiseerde 'alliantie van kabinet en beurs' tot een veel enger verstrengeld en machtiger machtscomplex. De onder leiding van de Franse econoom Paul Boccara geschreven studie 'Het staatsmonopolistisch kapitalisme' kwam aan het begin van de jaren zeventig tot de slotsom dat de ontwikkeling van het SMK in het algemeen niet alleen de economische verhoudingen verandert, "maar ze streeft ook een omvorming na van de politieke en ideologische bovenbouw van de kapitalistische maatschappij. Ze versterkt de wederzijdse overlapping van de economische basis van de samenleving en de staatkundige bovenbouw, alsook de toenemende betrekkingen tussen economie en politiek. In die zin heeft het staatsmonopolistisch kapitalisme in alle ontwikkelde landen de voorwaarden gecreëerd voor een versterking van de centrale macht van de staat."[18]

Deze op het eerste gezicht tamelijk algemeen lijkende beoordeling van de ontwikkelingsperspectieven van het SMK in het algemeen en het Franse in het bijzonder uit het jaar 1972 heeft het voordeel van de historische controleerbaarheid. De voorspelde verscherping van de (toen) recent ontstane tegenstellingen vond daadwerkelijk bijna precies zo plaats als de marxistische SMK-theoretici verwachtten. Het SMK kwam bovendien terecht in een omvangrijke systeemcrisis. Er ontstond een zodanige overaccumulatie van kapitaal dat de structuur van het staatsmonopolistisch kapitalisme zelf in gevaar kwam. "Het gaat vandaag dus om de huidige fase van de algemene crisis van het kapitalisme; het is echter geen gewone, zuiver toevallige verschijningsvorm van deze crisis."[19] In de sfeer van de politiek en de burgerlijk-democratische machtsmethoden voltrok zich een snelle verandering in de richting van een toenemend gecentraliseerd en autoritair regime.

Het in 1978 aangenomen eerste partijprogramma van de DKP kwam tot eenzelfde beoordeling van deze fundamentele verandering in het oorspronkelijk burgerlijk-democratisch karakter van de politieke bovenbouw als de Boccara-groep. "Het systeem van het staatsmonopolistisch kapitalisme is volledig tot ontwikkeling gekomen. Het proces van het samengaan van de macht van de monopolies met de macht van de staat is tot een beslissend wezenskenmerk van het gehele machtssysteem geworden."[20]

Toch gaat en ging met de staatsmonopolistische etappe van het moderne monopoliekapitalisme en de objectieve toename van de staatsregulering en -centralisering geenszins een stabilisering van de sociale en economische levensomstandigheden voor de werkende mensen gepaard, integendeel. "Onder de condities van de zich verscherpende economische crisis neemt de politieke instabiliteit toe. Steeds weer wordt het goed functioneren van regeringen ter discussie gesteld. Er ontstaan nieuwe conflicten binnen die partijen waarvan de leiding het kapitalistische systeem verdedigt. Regeringsprogramma's en machtsconcepten verslijten sneller. De instrumenten van de staatsmonopolistische economische politiek schieten in toenemende mate tekort. (...) De kloof tussen grondwet en werkelijkheid verdiept zich. (...) De schending van de democratische rechten en vrijheden door de machthebbers, door de staatsorganen, door justitie, politie en geheime diensten wordt tot de gangbare politieke praktijk. (...) Daarbovenop is een algehele aanval begonnen tegen grondbeginselen van de grondwet, tegen traditionele arbeidersrechten en burgerlijke vrijheden, die de werkende bevolking na de bevrijding van het fascisme heeft kunnen verwerven.

Deze ontwikkeling is in het voordeel van het neonazisme en andere extreem reactionaire krachten. Ze vergroot het gevaar van een politiestaat en andere autoritaire vormen van de monopoliemacht."

Het DKP-programma van 1978 kwam tot de volgende afsluitende beoordeling van de democratie-problematiek: "De tegenstelling tussen de aanspraak van het volk op democratie enerzijds en de aanval van de reactie op de democratische rechten anderzijds - dat is een van de grote conflicten in de kapitalistische maatschappij van de Bondsrepubliek."[21]

De permanente tegenstrijdigheid tussen de democratische rechten van de werkenden en de 'verboden terreinen' die de heersende monopoliebourgeoisie heeft afgebakend om de bestaande kapitalistische eigendoms- en machtsverhoudingen te waarborgen, heeft zich sindsdien alleen maar verscherpt.

Noten (zoals in de Duitse tekst)

[16] W. Abendroth: Arbeiterklasse, Staat und Verfassung. Materialien zur Verfassungsgeschichte und Verfassungstheorie der Bundesrepublik. Frankfurt/M. 1975, S. 130 f.)


[17] ebenda, S. 132
[18] Autorenkollektiv unter Leitung von P. Boccara: Der staatsmonopolistische Kapitalismus., Berlin/DDR 1972, S. 69
[19] a.a.O., S. 74
[20] Programm der Deutschen Kommunistischen Partei. Beschlossen vom Mann-heimer Parteitag der DKP, 20.-22.Oktober 1978, S. 18/19
[21] Ebenda; S. 28 f.

Bron: Marxistische Blätter 3-2012, pag. 50-58, vertaling: Louis Wilms.