(...) "Om de huidige, door de Nederlandse ondernemers toegepaste loonpolitiek te beoordelen, is het nodig de ontwikkeling daarvan in het verleden na te gaan, ten minste vanaf het einde van de Eerste Wereldoorlog. Deze loonpolitiek heeft altijd dezelfde doelstelling gehad, die eigen is aan de loonarbeid in het kapitalistische productiesysteem, nl. het beperken van het loon van de in loondienst staande werkers tot het minimum, dat onontbeerlijk is om de arbeidskracht voort te brengen, te ontwikkelen, in stand te houden en voort te zetten. D.w.z. 'voor de instandhouding van het ras van bezitters van een bijzondere waar', nl. de loonarbeiders (K. Marx).
De toepassing van de loonpolitiek is echter onderhevig aan veranderingen, die verband houden met de vraag en het aanbod op de arbeidsmarkt (de omvang van de werklozenreserve), met de vereisten van de techniek in de productie en voor alles met de tegendruk die door de loonstrijd van de arbeiders wordt uitgeoefend. Het ondernemersdom heeft steeds gepoogd de werkelijke, objectieve doelstelling van zijn loonpolitiek te camoufleren door een voorgewende doelstelling. De objectieve doelstelling is het zich toe-eigenen door de kapitaalbezitters van een zo groot mogelijk aandeel in de opbrengst van de productie, onafhankelijk van de vraag of dit voor hun privé-consumptie wordt gebruikt of de vorm aanneemt van vermeerdering van hun bezit door het uitbreiden en het technisch op hoger peil brengen van de uitrusting van de ondernemingen, door het kweken van financiële reserves en door andere maatregelen van dezelfde strekking.
De voorgewende doelstelling maakt gebruik van leuzen als 'het dienen van het algemeen belang', 'het vermeerderen van de nationale welvaart', 'het behoud van de werkgelegenheid', 'het behoud van het nationale concurrentievermogen op de wereldmarkt', en dergelijke. In tijden van moeilijkheden en crises van de economie - zoals overproductiecrises, geldcrises (inflatie, devaluatie), internationale valutacrises, handelsoorlogen op de buitenlandse markten -, zowel als bij het doorvoeren van rationalisatie en automatisering, werd de loonpolitiek gericht op het neerdrukken van het loon zelfs beneden het bestaansminimum, onder het voorwendsel van de noodzaak van het 'brengen van offers' door de werknemers, ten einde rampen van de nationale economie af te wenden, de crises te overwinnen, de technische vooruitgang te dienen of vestiging van buitenlandse (vooral Amerikaanse) ondernemingen te bevorderen." (...)
Rapport over loonpolitiek en loonstrijd in Nederland, uitgave IPSO, 1969, blz. 9-10.