"(...) De bovenstaande toepassing van Ricardo's theorie, dat aan de arbeiders als enige werkelijke producenten het totale maatschappelijke product toebehoort, leidt rechtstreeks naar het communisme. Ze is echter, zoals Marx op de bovengenoemde plaats ook aanduidt, economisch formeel fout, want ze is eenvoudig een toepassing van de moraal op de economie. Volgens de wetten van de burgerlijke economie behoort het grootste deel van het product niet aan de arbeiders die het hebben voortgebracht. Als we nu zeggen, dat is onrechtvaardig, dat mag niet voorkomen, dan gaat dat de economie voorlopig niets aan. We zeggen alleen, dat dit economische feit tegen ons zedelijk gevoel indruist. Marx heeft daarom zijn communistische eisen nooit hierop gebaseerd, maar op de noodzakelijke, zich met de dag meer en meer voor onze ogen voltrekkende ineenstorting van de kapitalistische productiewijze; hij zegt alleen, dat meerwaarde uit onbetaalde arbeid bestaat, hetgeen een eenvoudig feit is. Maar wat economisch moreel fout is, kan daarom in het licht van de wereldgeschiedenis nog wel juist zijn. Als het zedelijk besef van de massa een economisch feit, zoals destijds de slavernij of de vroondienst, als onrechtmatig verklaart, dan is dat een bewijs dat dit feit zichzelf al overleefd heeft, dat andere economische feitelijkheden hun intrede hebben gedaan, waardoor het eerste feit onverdraaglijk en onhoudbaar geworden is. Achter de formele economische onjuistheid kan dus een zeer ware economische inhoud verborgen liggen. (...)"
Uit: voorwoord bij de Duitse uitgave van 'De armoede van de filosofie', Karl Marx, 1847.