Rainer Rupp
Een week nadat de ministers van Financiën van de Eurozone na nachtenlange onderhandelingen zogenaamd Griekenland opnieuw 'gered' hadden, bezegelden ze op maandag 3 december jl. de inzet van 10 miljard euro voor de redding van de banken in Cyprus en 40 miljard euro voor de noodlijdende Spaanse banken. Ook voor de nieuwste EU-hulpmaatregelen voor de 'gokkers'banken moeten de Europese arbeiders en lagere amtenaren weer de prijs betalen, zoals ze nu al doen door gedwongen bezuinigingen, bijvoorbeeld door pensioenkortingen en grote ingrepen in het sociale vangnet.
Op 3 december jl. verscheen het bericht 'Armoederisico en sociale uitsluiting in de EU27', van Eurostat, het statistisch bureau van de EU. Hierin komen de verschrikkelijke gevolgen van de, vooral door de regering Merkel in Berlijn aangemoedigde bezuinigingen door de zogenaamde Trojka (Europese Centrale Bank, EU-Commissie en Internationaal Monetair Fonds) voor de economie en bevolking van onder andere Griekenland duidelijk naar voren. In de persverklaring van Eurostat bij dit bericht staat dat "in 2011 in totaal 24 procent van de bevolking (ongeveer 120 miljoen mensen) van de 27 lidstaten door armoede of sociale uitsluiting worden bedreigd".
De Duitse media stellen een grote aanklacht tegen de armoede duidelijk nog even uit. De grote kranten en radio- en televisiezenders hebben de beangstigende uitkomst van het Eurostat-onderzoek volledig genegeerd, in tegenstelling tot de aankondiging van de komst van een baby in het Britse koningshuis, dat in alle media breed werd uitgemeten.
Zelfs nadat de reeds grondig 'geschoonde' concepttekst van het nationale armoedebericht eerst nog verder werd 'verbeterd' door de FDP censuur [nvdr: Freie Demokratische Partei, Duitse liberalen], zodat het in de afgelopen dagen openbaar kon worden gemaakt, werd het bericht door de media ter kennisgeving aangenomen, maar direct naar de vergetelheid afgevoerd. Met een goede reden, want ook het rijke Duitsland springt er niet heel positief uit in de EU-vergelijking.
Volgens Eurostat bevonden zich in 2011 de grootste percentages van de bevolking, die onder of op de armoedegrens leven en/of bedreigd worden met sociale uitsluiting, in Bulgarije (49 procent), Roemenië en Letland (bijna 40 procent), Litauen (33 procent), Griekenland en Hongarije (31 procent). De kleinste percentages waren er in 2011 volgens het onderzoek in de Tsjechische Republiek (15 procent), Nederland en Zweden (bijna 16 procent en Luxemburg en Oostenrijk (bijna 17 procent). Duitsland bevond zich in 2011 met 19,9 procent aan de onderkant van de gemiddelde groep landen. In deze percentages van de bevolking zijn alle mensen meegenomen die ten tijde van het onderzoek tenminste met een van de volgende drie levensomstandigheden te maken hadden: ze werden bedreigd met armoede, het ontbrak hen duidelijk aan voldoende materiële voorzieningen en/of ze leefden in een huishouding waar weinig mensen werk hadden.
Volgens Eurostat lopen mensen het risico om in armoede te vervallen als ze in een huishouding leven met een beschikbaar inkomen onder de armoedegrens. De armoedegrens is vastgelegd op 60 procent van het nationale beschikbare middeninkomen (inclusief sociale voorzieningen). Iemand met een middeninkomen heeft een inkomen dat precies in het midden van dat van de totale bevolking ligt, waarbij de bevolking in twee gelijke delen is opgesplitst:een rijkere helft en een armere helft. Dit middeninkomen geeft de maatschappelijke situatie van arm en rijk in een samenleving beter weer dan het gemiddelde inkomen, dat men graag gebruikt om maatschappelijke misstanden te verhullen. Zoals een gemiddeld 50 centimeter diepe sneeuwlaag plaatselijk ook bijvoorbeeld 100 meter diep kan zijn.
Volgens de bovenbeschreven Eurostat-definitie werd 17 procent van de bevolking in de 27 lidstaten van de EU in 2011 bedreigd met armoede, zelfs na ontvangst van sociale voorzieningen. Bulgarije, Roemenië en Spanje (bijna 22 procent) en Griekenland (21 procent) hadden het hoogste percentage met armoede bedreigden. De Tsjechische Republiek (10 procent), Nederland (11 procent), Oostenrijk, Denemarken en Slowakije (bijna 13 procent) hadden het laagste percentage. Met 15,8 procent nam Duitsland ook hier weer een middenpositie in.
In dit kader wijst Eurostat erop dat "het percentage van met armoede bedreigden een relatieve maatstaf voor armoede is, en dat in de verschillende lidstaten de gehanteerde armoedegrens duidelijk verschilt. Tevens verandert de armoedegrens in de tijd." Dat gebeurt bijvoorbeeld als het inkomen van de middengroep sterker daalt dan dat van de armen. Dus als de armoede als 60 procent van het (gedaalde) middeninkomen wordt berekend, dan daalt volgens deze berekeningsmethode statistisch het aantal mensen dat met armoede wordt bedreigd, terwijl de armen tegelijkertijd nog armer geworden zijn dan ze voorheen waren. Dit kan ook verklaren waarom in Duitsland het aandeel van de mensen dat met armoede of sociale uitsluiting werd bedreigd in het jaar 2010 daalde van 20,1 naar 19,7 begin 2011, om vervolgens in 2011 weer naar 19,9 te stijgen.
Tegelijkertijd had 9 procent van de EU-burgers in 2011 te lijden van materiële ontberingen. Dat betekende bijvoorbeeld dat ze niet in staat waren om hun rekeningen te betalen, hun woning voldoende te verwarmen of zich voldoende te voeden. De percentages van de bevolking die daarmee te maken hadden liepen uiteen van 1 procent in Luxemburg en Zweden, tot 5,3 procent in Duitsland en 44 procent in Bulgarije, 31 procent in Letland en 15,2 procent in Griekenland.
De invoering van de euro met bijkomende beloftes voor welzijn voor iedereen heeft zich in het licht van de eurocrisis en het voorgeschreven gedwongen sparen als vloek bewezen, die systematisch tot een steeds grotere verarming van de bevolking voert. Tegelijkertijd worden de daarmee samenhangende, systematische kortingen op lonen en sociale voorzieningen van de staat door de neoliberale europolitici en hun 'meesters' in de bedrijven als groot succes geboekt.
5 december 2012, vertaling J. Bernaven.