Willi Gerns (*)
Met het oog op de fundamentele kwesties die spelen ter voorbereiding van het Zesde Congres van de NCPN publiceert Manifest een aantal achtergrondartikelen over de aard en rol van de partij en de aard van de huidige kapitalistische crisis.
(...) Voortbordurend op het gedachtegoed van Marx en Engels ontwikkelde Lenin zijn concept van de revolutionaire partij als de bewuste en georganiseerde voorhoede van de arbeidersklasse. Wij willen hiernavolgend (om misverstanden te voorkomen) uitleggen wat voorhoede (avantgarde) betekent.
Met dit begrip werd in de loop van de geschiedenis door regerende communistische partijen regelmatig zeer schandelijk gehandeld. Dat leidde tot de volgende invulling van het begrip: "automatische aanspraak op leiderschap, de alwetendheid van de partij en de bevoogding over het gehele maatschappelijke leven." Deze uitleg van 'avantgarde' heeft wezenlijk bijgedragen aan de verwijdering van de partij van de massa's en daarmee aan de nederlaag van het reële socialisme.
Hans Heinz Holz [nvdr: Duits marxistisch-leninistische filosoof, 1927-2011] wijst er juist op dat "avantgarde zijn niet betekent dat je automatisch aanspraak kan maken op leiderschap. Maar het betekent wel op de gevaarlijkste posities in de klassenstrijd staan ... De avantgarde-positie is geen privilege maar een inspanning, vaak zelfs een opoffering." Op basis van deze invulling van het begrip waren de Russische (sovjet) communisten tijdens de revolutie, tijdens de burgeroorlog en de buitenlandse militaire interventie, in de zware jaren van socialistische opbouw en tijdens het verslaan van het Hitlerfascisme daadwerkelijk avantgarde. Beide zijden behoorden tot de tegenstrijdige realiteit van regerende communistische partijen: avantgarde zijn in de beste betekenis van het woord en dit begrip misbruiken.
De noodzaak van de partij als bewuste voorhoede werd door Lenin vooral onderbouwd in zijn geschrift "Wat te doen". Daarin wijst hij erop dat het spontane bewustzijn van de arbeiders geen proletarisch klassenbewustzijn is en dit ook niet kan zijn. Spontaan dringt de burgerlijke ideologie zich aan de arbeiders op, omdat die "op basis van herkomst veel ouder is dan het socialisme, omdat die veelzijdiger ontwikkeld is, omdat die over onvergelijkbaar meer middelen beschikt voor verspreiding".
De burgerlijke ideologie wordt de arbeiders en werkers van de wieg tot het graf met de paplepel ingegoten, op school, de kerk, het leger en heden ten dage vooral door de massamedia. Burgerlijke ideologie in de vorm van anticommunisme, het sociale partnerschap en klassenharmonie, de heiligheid van privaat eigendom, de onderwerping aan de kapitalistische bezits- en machtsverhoudingen, het "heb je wat, dan ben je wat", of "jij komt zelf op de eerste plaats".
Lenin negeert echter op geen enkele wijze de elementaire vormen van klassenbewustzijn, "kiemen van bewustzijn", die zich op basis van ervaringen in bedrijven, in de loonstrijd en andere klassenstrijdpunten spontaan kunnen ontwikkelen. Deze zijn als basis om het socialistische bewustzijn in de arbeidersklasse te brengen onmisbaar. De elementaire vormen van klassenbewustzijn zijn echter niet voldoende om zonder verdere begeleiding de totale samenhang van de maatschappij, de fundamentele klassentegenstelling, de erkenning van de noodzaak van de overwinning van het socialisme op het kapitalisme te kunnen bevatten. Lenin benadrukt "dat de arbeidersklasse op eigen kracht uitsluitend in staat is een vakbondsbewustzijn te ontwikkelen, dat wil zeggen de overtuiging van de noodzaak zich in bonden aaneen te sluiten, strijd tegen de ondernemer te voeren of tegen de regering of ieder andere relevante autoriteit." Politiek klassenbewustzijn kan niet vanzelf ontstaan. Het kan "de arbeider alleen van buitenaf worden bijgebracht, dat wil zeggen vanuit een domein buiten de economische strijd, buiten de sfeer van de betrekkingen tussen arbeiders en ondernemers. Dat domein, waaruit alleen dit weten ontwikkeld kan worden, vormt de betrekkingen van alle klassen en lagen tot de staat en de regering, de wederzijdse betrekkingen tussen alle klassen."
Socialistisch bewustzijn, de hoogste vorm van klassenbewustzijn van de arbeidersklasse, baseert zich op (of: vindt zijn grondslag in) het wetenschappelijk socialisme, ontwikkeld door de wetenschappers Marx en Engels en verder ontwikkeld door Lenin en andere wetenschappers. Het moet "ook als een wetenschap bedreven en bestudeerd worden" en op overtuigende wijze aan de arbeiders worden overgedragen. Deze opgave moet in de eerste plaats door de marxistische partij uitgevoerd worden, die de vereniging van wetenschappelijk socialisme en spontane arbeidersbeweging bewerkstelligt en waarvan de leden theoretisch vooruitlopen op de rest van de massa van het proletariaat in het inzicht in de voorwaarden, het verloop en de algemene resultaten van de proletarische beweging.
Daarbij mag deze theoretische voorsprong geen reden zijn voor een arrogante (of: aanmatigende/hoogmoedige) houding van communisten. Het is eerder een verplichting voor hen om hun kennis steeds te vergroten en de grondbeginselen van het wetenschappelijk socialisme over te dragen aan de arbeiders en werkers, aansluitend bij hun persoonlijke ervaringen in de klassenstrijd.
Lenin heeft dit nooit opgevat als een beperking tot eenvoudigweg studie- of informatie-arbeid, maar in de eerste plaats als het organiseren van de politieke klassenstrijd, waarin aan de arbeiders en werkers socialistische inzichten overgedragen kunnen worden op basis van hun eigen, in de strijd opgedane ervaringen (vet door redactie Manifest).
Dat vereist de "nauwste verbinding met de massa's". Lenin benadrukt: "Juist om ervoor te zorgen dat de massa van een bepaalde klasse kan leren om de eigen belangen en de eigen positie te begrijpen, de eigen politiek te bedrijven, is de organisatie van de meest gevorderde elementen van die klasse absoluut en tegen elke prijs noodzakelijk, ook als die elementen in eerste instantie een zeer klein deel van die klasse vormen. Om de massa te dienen en diens goed begrepen belangen tot uitdrukking te brengen, moet de voorhoede, de organisatie, zijn hele werkzaamheid/actie richten op de massa en daarbij zonder uitzondering alle goede krachten aantrekken, en bij iedere stap zorgvuldig en objectief onderzoeken of de verbinding met de massa's aanwezig en levendig is. Alleen op die manier kan de voorhoede de massa's scholen en opvoeden, als ze hun belangen tot uitdrukking laat komen, ze leert zich te organiseren en de gehele werkzaamheid van de massa's in de richting gaat van bewuste klassenpolitiek."
Het is de opgave van de partij om "in de spontane arbeidersbeweging bepaalde socialistische idealen binnen te dragen, de beweging te verbinden met socialistische overtuigingen, die moeten voldoen aan het niveau van de moderne wetenschap, de beweging te verbinden met de systematische politieke strijd voor democratie als een middel voor de verwerkelijking van het socialisme. Kortom: deze spontane beweging met de werking van een revolutionaire partij tot een onlosmakelijk geheel te versmelten".
De politieke strijd van de arbeidersklasse voor de overwinning op het kapitalisme door het socialisme moet gevoerd worden tegen een hooggeorganiseerde klassentegenstander, de bourgeoisie en de kapitalistische staat. Deze strijd kan alleen dan succesvol zijn als deze georganiseerd wordt gevoerd. "Het proletariaat bezit geen andere wapens in de strijd om de macht dan de organisatie". Dat geldt zeker ook in de eerste plaats voor de revolutionaire partij van de arbeidersklasse, die de politieke strijd van de klasse moet organiseren. Zij moet "als voorhoede van de klasse een zo goed mogelijke organisatie" bewerkstelligen.
Lenin heeft zich over de organisatorische grondslagen van de revolutionaire arbeiderspartij vooral uitgesproken in zijn werk "Een stap voorwaarts, twee stappen terug". In zijn ontwerp voor het Tweede Congres van de SDAPR heeft hij die grondslagen voor het eerst in de vorm van een statuut vervat. Om haar opgave: georganiseerde voorhoede van de arbeidersklasse te kunnen vervullen, moet de partij volgens de principes van het democratisch centralisme opgebouwd zijn.
Volgens de invulling van Lenin van het democratisch centralisme zijn brede democratische wilsvorming, constructieve meningenstrijd en vrijheid van kritiek binnen de partij noodzakelijk om een juiste politiek te ontwikkelen en fouten zoveel mogelijk te vermijden. "Men moet de breedste discussie over partijbesluiten doorzetten en van alle partijleden een volledig bewuste en kritische standpuntbepaling eisen ten aanzien van deze besluiten. Men moet bereiken dat alle arbeidersorganisaties met volledige kennis van zaken hun goedkeuring of afkeuring over besluiten tot uitdrukking kunnen brengen. Deze discussies moeten in de pers, tijdens bijeenkomsten, in gesprekskringen en groepen gevoerd worden. Als we daadwerkelijk serieus vastbesloten zijn om het democratisch centralisme in onze partij door te voeren, als we vastbesloten zijn om de arbeidersmassa's te betrekken bij de bewuste beantwoording van partijvragen."
Tegelijkertijd kunnen discussie en meningenstrijd niet een doel op zichzelf zijn. Ze moeten de revolutionaire doelstelling en daarom het op eenheid gerichte en gecentraliseerde handelen dienen. Zoals reeds vermeld vraagt Lenin: "Eenheid van actie, vrijheid van discussie en kritiek." Daarom moet de brede meningsvorming in bindende meerderheidsbesluiten uitmonden, moeten de besluiten van de hogere organen voor de lagere organen gelden, moet de minderheid zich schikken naar democratisch vastgestelde meerderheidbesluiten. "Zonder ondergeschiktheid van de minderheid aan de meerderheid kan het geen partij zijn die ook maar enigszins de naam 'arbeiderspartij' waardig is ..." Dat betekent in ieder geval ook dat alle leidende organen, door verkiezingen van onder naar boven democratisch gelegitimeerd, verplicht zijn om rekenschap af te leggen en tegelijkertijd ook elk moment 'afzetbaar' zijn.
Kortom: de partijdemocratie moet het op eenheid gerichte en gecentraliseerde handelen dienen en het centralisme moet democratisch gelegitimeerd zijn. Dat behelst de dialectische wederzijdse verhouding van democratie en centralisme in het door Marx, Engels en Lenin ontwikkelde organisatieprincipe van democratisch centralisme. Daarbij moet men zich er echter van bewust zijn dat dit principe concreet moet worden toegepast in de zich veranderende omstandigheden van de klassenstrijd. Het is bijvoorbeeld vanzelfsprekend dat onder omstandigheden van illegaliteit niet alle regels van de partijdemocratie in volle omvang toegepast kunnen worden. Onder zulke verhoudingen krijgt het centralisme onvermijdelijk meer gewicht. Waarna in tijden van legaliteit alle normen van het democratisch centralisme snel weer hersteld moeten worden. (...)
Dit is een deel uit het artikel in Marxistische Blätter, deel 5-12, september 2012, vertaling J. Bernaven.