Nick Wright (*)
De arbeiders van een Toyota-fabriek zonder vakbonden in Kentucky kregen premies aangeboden om vervroegd met pensioen te gaan. Zo kon de directie hen vervangen door nieuwe mensen met een lager aanvangsloon. De werkkostentoeslagen die men vroeger bij Toyota ontving (de bonus om de vakbonden buiten te houden) is nu ook afgeschaft voor fabrieken zónder vakbonden in de auto-industrie.
Het blijkt dat de lonen en toeslagen die lang geleden door een strijdbare UAW (United Auto Workers) werden binnengesleept nu afgebouwd zijn tot op het niveau waarop bedrijven zonder vakbonden verlaging van de toeslagen doorvoeren om nog concurrerend te kunnen blijven!
Omdat de UAW ermee instemde de aanvangslonen in industrieën waar de vakbonden actief zijn, te laten zakken tot 14 á 16 dollar per uur, wordt Toyota gedwongen om oudere werknemers, die in de fabriek in Kentucky zo'n 26 dollar per uur verdienen, te vervangen door nieuwkomers met 16 dollar per uur. Paradoxaal genoeg veroorzaken de vakbonden dus de loonsverlaging van de arbeiders in de bedrijven zonder vakbonden!
De Wall Street Journal schreef, dat industriedeskundigen beweren dat eigenaren van bedrijven zonder vakbonden nog in 2008 29 dollar per uur boden als concurrerende lonen plus toeslagen. Ze schrijven dat aan het eind van 2011 die arbeidskosten ongeveer gelijk lagen met General Motors en eigenlijk hoger dan bij Chrysler!
Het is moeilijk om zich een grotere demoraliserende consequentie voor de vakbeweging in de Verenigde Staten voor te stellen. Als niet een strijdbare vakbond maar de marktwerking, vanwege concurrentieoverwegingen, de hoogte van de lonen en toeslagen bepaalt, hoe wil men dan arbeiders overhalen om lid van de vakbond te worden?
Voor de falende leiding van de UAW kwamen er alleen leden bij door met de werkgevers overeenkomsten af te sluiten, waarbij ze samenwerking beloofden om de lonen en toeslagen stabiel te houden.
De forse aantasting van het levenspeil van de Amerikaanse arbeiders in de auto-industrie zonder vakbonden kwam met het reddingsplan en het daaropvolgend voorlopig toezichthouderschap van de regering van de Democratische Partij. Diezelfde regering verlangde bedrijfssluitingen en tijdelijke stilleggingen als voorwaarden voor haar reddingsplan. Met zulke 'vrienden' is de werkende klasse helaas behoorlijk in slecht vaarwater terechtgekomen.
Het is duidelijk dat er radicale veranderingen moeten komen, veranderingen die van de vakbonden klassenstrijd vereisen en een onafhankelijke politieke strijd. Zonder een andere koers zullen de Amerikaanse arbeiders verder afglijden naar de leefomstandigheden zoals tijdens de Grote Depressie.
In het boek 'Het Imperialisme, het hoogste stadium...' uit 1917 gaf Lenin uitleg over de hevige strijd tussen rivaliserende kapitalistische machten. Hij schreef dit boek tijdens een nooit eerder voorgekomen totale oorlog tussen de economisch best ontwikkelde landen. Een oorlog die miljoenen mensenlevens kostte. In Lenin's analyse wordt de Eerste Wereldoorlog uitgelegd als een wedloop tussen grootmachten die wereldwijd de buit door kapitalistische plundering wilden binnenhalen. Nog geen twintig jaar later waren dezelfde grootmachten opnieuw losgeslagen om de wereld in brand te zetten in wanhopige pogingen om grondgebied en bronnen met strategische rijkdommen te bemachtigen.
De Tweede Wereldoorlog bevestigde de analyse van Lenin dat concurrerende kapitalistische machten niet in staat zijn tot medewerking en samenwerking om een hoger algemeen doel te bereiken. In plaats daarvan levert die concurrentie altijd agressie, nationaal chauvinisme en oorlog op. De uitspraken van Lenin werden door velen afgewezen, toen er tijdens de Koude Oorlog wel internationale imperialistische samenwerking was tegen de opkomende na-oorlogse socialistische landen.
Toen zeker een derde deel van de wereldbevolking in landen met een socialistische maatschappijvorm leefde, formeerden de imperialistische rivalen een tijdelijke vorm van samenwerking op basis van angst voor en strijd tegen het succes van de socialistische revoluties. Op dat moment was het de overlevingsdrang van het kapitalistische systeem, die de inherent aanwezige rivaliteit onderdrukte.
Toen door het ineenstorten van het Oost-Europese socialisme en de kapitalistische aanpassingen bij de Aziatische communisten de dreiging verdween, kwam het beest van de imperialistische concurrentiestrijd weer los. De wereldwijde economische crisis gooit nu zelfs nog wat meer olie op het vuur en veroorzaakt een toename van spanningen en rivaliteit.
Ik schreef in november 2008 over de "wereldwijde inzinking", dat de Verenigde Staten niet langer in de positie waren om hun wil aan de rest van de wereld op te leggen, en niet langer in staat waren om hun problemen makkelijk op anderen af te wentelen. Ik vestigde de aandacht op de logica van kapitalistische concurrentie die op de lange duur elke hoop op samenwerking en gezamenlijke oplossingen de grond in boort.
Nu komt deze agressieve imperialistische rivaliteit tot uiting in een nieuwe oorlog, een oorlog die wordt uitgevochten rondom de valutawaarden van nationale munten. Regeringsleiders begrijpen dat in een klimaat van stagnerende en krimpende wereldhandel, landen er voordeel van kunnen hebben als hun munt devalueert; door hun munt goedkoper te maken in de wisselkoersen kunnen hun ondernemers hun producten gemakkelijker op de internationale markt afzetten.
De Verenigde Staten zijn 'enigszins hersteld' van het dieptepunt van de crisis, door versterkte uitbuiting van de volgzame werkende klasse en de dramatische verhoging van de export, door een forse devaluatie van de dollar door de Nationale Bank door middel van het aanzetten van de drukpersen.
De Qualitative Easing-Programma's (proces waarbij een Centrale Bank risicovollere bezittingen aan zijn balans toevoegt) hebben als doel de rentelasten te verlichten en het opruimen van de financiële rommelproducten die door de financiële warboel van 2008-2009 ontstaan zijn.
Maar ze hebben ook het te verwachten effect van het aanwakkeren van de concurrentiestrijd tussen de Amerikaanse bedrijven die voor de export produceren.
Tegelijkertijd wijzen de Amerikaanse regeringsleiders met een beschuldigende vinger naar de Volksrepubliek China, die ze ervan betichten de koers van haar munt te manipuleren. Terwijl die beschuldiging weinig bijval kreeg van diegenen die deze zaken nauwkeurig bestudeerden, diende ze toch als een welkome afleiding van het Amerikaanse regeringsbeleid en gaf het voeding aan nieuwe rondes van anti-China-campagnes door passieve politici en door diegenen die de arbeidersklasse misleiden.
Europese vakbondsleiders, die druk bezig zijn met wanhopige pogingen om de euro te steunen, brachten weinig in tegen deze valutamanipulatie van de Amerikanen.
Met de verkiezing van Shinzo Abe in Japan ging ook Japan aan deze valuta-oorlog meedoen. De rechts-nationalist Abe maakte handig gebruik van de algehele publieke frustratie in Japan door jaren van slecht regeringsbeleid en economische stagnatie. Hij minacht de samenwerking en kwam met een agressief economisch programma om het herstel van de Japanse concurrentiepositie op gang te brengen. Abe bemachtigde de functie van premier en begon een agressieve campagne om de yen te devalueren. Hij zette de Japanse Centrale Bank onder zware druk en dat resulteerde (in nog geen 2 maanden tijd) in een waardedaling van 10 procent van de yen t.o.v. de dollar en van 15 procent waardedaling van de yen t.o.v. de euro. Dit betekent een groter concurrentievoordeel voor Japanse producten op de internationale markt.
Internationale bankiers zien deze manoeuvres duidelijk als de voorhoedegevechten in een grote escalatie van valuta- en handelsoorlogen. Politici in landen over de hele wereld hebben in het geheim soortgelijk beleid uitgevoerd om hun concurrentiepositie op te krikken, maar deden dit nooit met open vizier zoals Abe dat deed. Misschien zelfs nog verontrustender is het onbeschaamde en agressieve nationalisme dat gepaard gaat met het economische beleid. De Japanse regering heeft met bijna alle andere Aziatische landen gelegen aan de Stille Oceaan, geschillen uitgelokt over kale, dorre eilandjes, die door Japan geclaimd worden als deel van het Groot-Japan.
Imperialistische agressie is tegenwoordig weer net zo'n groot gevaar als honderd jaar geleden, toen Lenin dat bestempelde als een structureel verschijnsel van het volgroeid kapitalisme.
De waakhond van het kapitalisme, het Internationaal Monetair Fonds (IMF), heeft een voorzichtige schuldbekentenis aangeboden vanwege een stiekeme theoretische fout met enorme consequenties.
Als de belangrijkste pleitbezorger voor een 'verantwoord overheidsuitgavenbeleid' gedurende vele tientallen jaren valt het IMF de eer te beurt om het matigingsbeleid in te voeren als algemeen wondermiddel voor economische vooruitgang.
Als we de IMF-erfenis nader bekijken, zien we een voortdurende dwang tot evenwichtige budgetten en lage overheidsuitgaven. Zich ontwikkelende landen, die een beroep op IMF-steun doen, ondervinden de matigingsdwang, opgelegd als voorwaarde voor financiële steun.
Een hoeksteen van het beleid van het IMF was de enigszins ter discussie staande macro-economische aanname met betrekking tot de effecten van schuldenreductie. Waar men met het gewone 'boerenverstand' zou denken dat, wanneer men één dollar overheidsgeld bezuinigt op economische activiteiten, het bruto binnenlands product ook met één dollar daalt, neemt het IMF echter zonder verder bewijs voor waar aan, dat de economische activiteit dan slechts met een halve dollar vermindert. Met andere woorden, dat de 'vermenigvuldigingsfactor' voor een overheidsbezuiniging slechts 0,5 is.
Een dergelijke aanname is natuurlijk geheel volgens de lijn van het neoliberale axioma: "een dollar die in de private sector geïnvesteerd wordt is altijd veel productiever en zeker altijd meer waard, en zal altijd het verlies van de 'inefficiënte' investering in de publieke sector compenseren."
Helaas is dat axioma fout. Empirische berekeningen van het IMF tonen aan dat de vermenigvuldigingsfactor van investeringen in de overheidssector in werkelijkheid ligt tussen de 0,9 en 1,7. De negatieve effecten van bezuinigingen op overheidsuitgaven zijn dus 2 tot 3 keer te laag ingeschat! Het IMF gaf dat ook toe in zijn rapport van oktober jl. Er werd echter niets vermeld over de negatieve gevolgen van deze 'fout' voor honderdduizenden, zo niet miljoenen mensen die overheidsvoorzieningen zijn kwijtgeraakt vanwege de door het IMF opgelegde discipline van 'verantwoordelijk overheidsuitgavenbeleid'.
En zelfs nóg meer mensen hebben moeten lijden onder de afname van de economische groei die door het matigingsregime is veroorzaakt. En toch blijft voor politieke partijen, van uiterst rechts tot sociaaldemocratisch links, het terugdringen van overheidsschulden door verlaging van overheidsuitgaven nog steeds prioriteit.
Je zal het nooit horen van de Wall Street-deskundigen, die luidkeels de maand januari uitriepen tot beste beursmaand van de laatste twee jaar, maar het bruto binnenlands product van de Verenigde Staten is in het laatste kwartaal van 2012 gekrompen. (Evenals in het Verenigd Koninkrijk, de Europese Unie en zelfs in het economisch ijzersterke Duitsland.)
Normaal gesproken veroorzaakt zoiets paniek onder investeerders en ontwricht dat de markt maar we leven in een bijzondere tijd. Zo lang de werkende klasse zich gedeisd houdt en sociale bewegingen er niet in slagen om antikapitalistische opstanden op gang te brengen, blijven de investeerders en de kapitalistenklasse rustig doorgaan, met een historisch onaanvaardbare werkloosheid en een stagnerende, maar nog wel aanwezige economische groei. Het zijn de winsten waar het bij de investeerders en de rijken om gaat. En tot nu toe zitten ze daarmee nog steeds goed.
In feite zijn ze nu de voorwaarden aan het scheppen voor een nieuwe ronde van investeringsrisico's. De financiële fondsen op de geldmarkt zitten barstensvol geld en zijn op zoek naar hogere rendementen, het aantal borgstellingen voor schulden is weer aan het stijgen, (het aantal garantstellingen voor autoleningen is nu hoger dan ooit sinds 2005) en de banken zien het aantal hypotheken op hun onroerend goed alweer stijgen.
Natuurlijk is het het accumulatiemechanisme, de drang om het kapitaal steeds te moeten blijven vergroten, en de bijkomende onder druk staande winstvoet, die de volgende ronde in de crisis al aankondigen.
(*) Artikel gebaseerd op analyse van Zoltan Zigedy.
Vertaald uit het Engels: Ardengo Persijn.