Rainer Rupp
Tot nu toe werd gevreesd dat het einde van de euro veroorzaakt zou worden doordat een van de zogenaamde PIIGS [1], de perifere crisislanden, uit het monetaire verbond zou stappen. In die landen is de euro een synoniem geworden voor extreem hoge werkloosheidscijfers, snel sociaal en economisch verval en het verlies van de nationale soevereiniteit aan anonieme, supranationale EU-organisaties. Waarbij niet democratisch verkozen technocraten naar de wensen van de grote internationale bedrijven, onder het toeziend oog van Berlijn, in heel Europa de herverdeling van onder naar boven organiseren.
Voor het grootste deel van de bevolking betekent Europa heden ten dage lage lonen en sociale kaalslag. Geen wonder dat volgens de eurobarometer [2] bijvoorbeeld in Spanje het vertrouwen in de EU in de laatste vijf jaar van 65 naar 20 procent is gedaald, terwijl tegelijkertijd het wantrouwen van 23 naar 72 procent is gestegen.
Feitelijk barst het euro-prestigeproject van de EU-elites steeds meer uit zijn voegen. Oorspronkelijk bedoeld als motor voor de politieke unie op het oude continent, zou het europroject de Europese blufstrategen de mogelijkheid geven om vanuit een gelijkwaardige positie te onderhandelen met de Verenigde Staten, bij de verdeling van de wereld in imperialistische belangenzones. De euroconstructie was echter vanaf het begin een verkeerd ontwerp en tot de ondergang gedoemd. In de eerste jaren na de invoering van de euro groeiden de economieën echter krachtig, ook al stapelden zich op het vanaf aanvang verziekte fundament steeds hogere schuldenlasten op. De elite stimuleerde de euro ook omdat hij in toenemende mate de alleenheerschappij van de dollar als de monetaire eenheid van de wereld betwistte.
Maar het sprookje van de euro werd al snel lekgeslagen, toen de eerste stormvloeden van de financiële, economische en eurocrisis in respectievelijk 2007, 2008 en 2009 inzetten en de nare gevolgen van de constructiefout van gemeenschappelijkheid voor iedereen zichtbaar en voelbaar werden.
Voor een duurzame redding van de euro zou zo snel mogelijk een uitgebreide fiscale unie nodig zijn, inclusief het loslaten van nationale soevereiniteit door de lidstaten, met strenge kortingen op de begrotingen ten behoeve van het behalen van een overheidstekort van maximaal drie procent van het bnp, onder streng toezicht van de Europese overheden en met de argusogen van Berlijn op de achtergrond. Maar de Duitse initiatieven in de richting van zo'n fiscale unie bleven al gauw in de EU-bureaucratie steken.
Tegelijkertijd groeide het gevaar van een staatsbankroet in steeds meer lidstaten, wat waarschijnlijk het einde betekend zou hebben voor de euro. Omdat de elites niet bereid waren hun europroject ter discussie te stellen, kwamen ze haastig met slecht doordachte en steeds duurdere reddingsplannen. Deze maatregelen losten weliswaar het basisprobleem van de euroconstructie niet op, maar moesten de elites wel meer tijd geven, in de vergeefse hoop dat de conjunctuur weer omhoog zou gaan.
Voor deze euroreddingsplannen neemt Duitsland het grootste deel van de waarborgsommen voor zijn rekening. Tot nu toe heeft de zwart-gele Bondsregering daarmee, volgens berekeningen, al 750 tot 1.300 miljard euro belastinggeld verpand, geld dat waarschijnlijk voor altijd verloren is. Op kortetermijn is het vooruitzicht voor Duitsland dat het wordt geconfronteerd met nog veel grotere betalingen, want eind april heeft zelfs Barroso, voorzitter van de Europese Commissie, geëist dat er een einde komt aan de gedwongen 'besparingspolitiek': omdat het ontbreekt aan een "minimum aan politieke en maatschappelijke steun" heeft de besparingspolitiek volgens hem de grens bereikt. Bij het IMF (Internationaal Monetair Fonds) treft Barrosso ook terughoudendheid aan. Blanchard, de topeconoom van het IMF, heeft al maandenlang verkondigd dat men de zware gevolgen van de 'versoberingspolitiek' heeft onderschat.
Ondanks Duitse waarschuwingen voor een "terugval in de oude politiek van het schulden maken" (minister van Buitenlandse Zaken Guido Westerwelle), is de nieuwe beweging juist in die richting niet meer tegen te houden. Spanje wil bijvoorbeeld in de komende twee jaar opnieuw de tekorten hoger laten oplopen dan gepland en vergelijkbare ontwikkelingen zijn overal waar te nemen [ook in Nederland, red. Manifest]. Ondertussen moet Berlijn vrezen dat zij als puntje bij het paaltje komt weer moet opdraaien voor het leeuwendeel van de rekeningen voor dit nieuwe 'uitgavenfeestje'. Tegen deze achtergrond is het opmerkelijk dat niet alleen door academische eurotegenstanders van de nieuwe anti-euro partij 'Alternative für Deutschland', maar ook in het machtscentrum van de Duitse euro-elite wordt nagedacht over een 'Plan B', dat wil zeggen over een gecontroleerde manier om uit het europroject te stappen. Zo gaf de voorzitter van de Wetenschappelijke Raad van Advies van het ministerie van Financiën, professor Kai Konrad, de euro "gemiddeld nog een beperkte overlevingskans" van ongeveer vijf jaar.
Tegelijkertijd beschuldigen buitenlandse waarnemers, zoals professor Yanis Varoufakis, de Bundesbank ervan dat zij met haar advies aan het Federale Constitutionele Hof, in het kader van de aanklacht tegen de Europese Centrale Bank die op 12 juni behandeld wordt, nauwelijks verhuld pleit voor de beëindiging van het euro-experiment. En tegelijkertijd richt ze zich erop geen steun te verlenen aan volgende euro-reddingsacties van de Europese Centrale Bank, waarmee zij het einde van de euro bezegelt.
[1] PIIGS: afkorting die gebruikt wordt om een aantal landen in de Europese Unie aan te duiden met een relatief hoge staatsschuld: Portugal, Ierland, Italië, Griekenland en Spanje. Soms wordt er een tweede G aan de afkorting toegevoegd, voor Groot-Brittannië (Bron: Wikipedia).
[2] Eurobarometer: reeks van onderzoeken naar trends in de publieke opinie in de EU-lidstaten en kandidaat-lidstaten. Wordt sinds 1973 twee keer per jaar uitgevoerd in opdracht van de Europese Commissie, die de onderzoeken gebruikt bij het opstellen van teksten, het nemen van besluiten en het evalueren van haar werk. (Bron: europ.eu)
Sgb, 29 april 2013, vertaling J. Bernaven.