De Twentse textielstaking is voor de partij en de werkende massa's van grote betekenis geweest. Deze actie was een van de eerste grote stakingen na het partijcongres van 1930. Zij liet zien, dat de partij meer en meer het vertrouwen won. Op de Lenin-herdenking te Enschede in januari 1932 traden 80 mensen toe als lid van de partij. Onze partij veroverde in de strijd een leidende rol. Nodig hiervoor was een strijd tegen linkse en rechtse opvattingen. Nodig was verdere ideologische opklaring in de partij voor het overwinnen van de sectarische overblijfselen. Hierdoor groeide de kracht van de partij. De partij bepaalde steeds meer het verloop van de strijd.
Maar er waren in de periode van de Twentse textielstaking nog grotere tekortkomingen. Er was in de partij nog een opvatting, dat we nog te zwak waren voor het volbrengen van deze taak. Ook moest opgetreden worden tegen de opvatting, dat de arbeiders niet wilden vechten en zich alles lieten welgevallen. De partij bestreed deze opvattingen, omdat zij erop gericht waren te ontkomen aan de plicht van de partij om in deze periode de strijd van de arbeidersklasse te organiseren. Deze opvattingen beperkten de taak van de partij alleen tot het voeren van agitatie en propaganda.
In januari trok het Dagelijks Bestuur van de partij de conclusie, dat de partij zich over het algemeen bepaalde tot stakingspropaganda, geen georganiseerde bedrijfsgroepen vormde en daardoor geen organisatorische vorm voor het eenheidsfront tot stand bracht. Op de Partijbestuurszitting van 5 en 6 maart 1932 werd vastgesteld dat: "Bij de toenemende radicalisatie van de Nederlandse arbeiders waarbij onze partij in steeds sterkere mate als leidende voorhoede optrad", maar ook hier werd de kritiek herhaald, "dat het werk op de bedrijven nog steeds niet werd doorgezet zoals nodig was en de tendens er was om de economische strijd aan de vakbonden over te laten en er aarzeling en gebreken waren in het werk van de partij."
Uit: 'De partij en de massa-actie in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog', Politiek & Cultuur, 1964, blz. 40.