Sociaaleconomische redactie (*)
"Het rijk van de vrijheid begint inderdaad pas daar waar het werken, dat door nood en externe doelmatigheid bepaald wordt, ophoudt; het ligt uit de aard van de zaak aan de andere kant van de sfeer van de eigenlijke materiële productie. (...) Met de ontwikkeling van de mens breidt het rijk van de natuurnoodzakelijkheid zich uit, omdat de behoeften toenemen; maar tegelijkertijd breiden zich de productiekrachten uit, die voor de bevrediging ervan zorgen. (...) Maar dat blijft toch steeds een rijk van de noodzakelijkheid. Daarachter begint de menselijke krachtontwikkeling, die zich als eigen doel doet gelden, het ware rijk van de vrijheid, dat slechts met het rijk van de noodzakelijkheid als zijn basis kan opbloeien. De verkorting van de werkdag is de basisvoorwaarde." (Karl Marx, Das Kapital III)
Jörg Miehe, als socioloog verbonden aan het Ursula Möllenberg Institut in Gelsenkirchen, besteedt in Marxistische Blätter (nr. 3-13, pag. 53-59) opnieuw aandacht aan het vraagstuk van de arbeidstijdverkorting (atv). Aanleiding daartoe is enerzijds het besluit van het 20e partijcongres van de Deutsche Kommunistische Partei afgelopen mei om een campagne ten gunste van atv te starten, en anderzijds een hernieuwd initiatief van de wetenschappers Heinz-J. Bontrup en Mohssen Masserat, '30-Stunden-Woche! Arbeitszeitverkürzung jetzt!'. Ondanks de Duitse achtergrond van het artikel, zijn delen van Miehe's artikel ook voor de Nederlandse situatie interessant.
De nieuwe oproep van Bontrup en Masserat is volgens Miehe in de belangrijkste Duitse media niet onopgemerkt gebleven en heeft tot zeer tegenstrijdige reacties geleid. Daarbij liep de scheidslijn zeker niet tussen het kamp van de ondernemers en dat van de loonarbeiders. Met name het vakbondsfront toonde zich gespleten, veel vakbondsbesturen zwegen of hielden de boot af. Het zou zo vlak voor beslissende cao-onderhandelingen tactisch volkomen verkeerd zijn om nu propaganda te gaan maken voor atv, gelet op de ontwikkeling van de conjunctuur en de crisis in de arbeidsverdeling tussen Duitsland en de rest van de eurozone. Gezien de huidige krachtsverhoudingen is het evenwel ondenkbaar dat eenmalig verbeterde loonakkoorden in staat zouden zijn om de crisis, de werkloosheid en de volledig uit het lood geslagen internationale handelsstromen en betalingsbalansen in de eurozone glad te strijken. De al afgesloten cao's demonstreren dat overduidelijk. Wanneer zou er dan ooit met het propageren en realiseren van atv mogen worden begonnen? Vaak bedoelt men eigenlijk te zeggen dat een dergelijk doel noch via cao's noch middels wetten gerealiseerd kan worden. De huidige kapitalistische productiewijze zou immers in staat zijn om elke vorm van atv zonder ernstige problemen te verwerken, en daarom is de hoop op verder reikende structurele effecten van atv ijdel. Daarbij blijft waarschijnlijk de gedachte onuitgesproken dat het beter is om politiek te 'investeren' in de voorbereiding van revolutionaire veranderingen als gevolg van een te verwachten crisis, dan om illusies te wekken. Onder verwijzing naar Marx' Grundrisse stelt Miehe dat de meerderheid van de loonarbeiders zich pas in de strijd zal werpen om het grootkapitaal van zijn politieke en economische macht te ontdoen, wanneer er hoop en uitzicht is op een denkbare en ook realiseerbare betere levenswijze met een kortere arbeidstijd en zonder werkloosheid - ook al gaat dat ten koste van de inmiddels vertrouwde gevoelens en alledaagse gedragingen van een allesomvattende consumptiemaatschappij. De bevolking moet zich er bewust van worden dat niet privatisering en commercialisering, maar socialisering het toekomstperspectief is.
Het was de Engelse arbeidersbeweging die als eerste met de eis van een 10-urendag de verkorting van de arbeidstijd tot speerpunt heeft gemaakt. Daarna kwam de Amerikaanse National Labor Union op haar congres van 1866 in Baltimore met de eis van een 8-urendag. Marx heeft die opgenomen in zijn instructies voor de afgevaardigden van de provisorische algemene raad van het 1e congres van de Internationale van 1866 in Genève. Vandaag de dag wordt overal weer openlijk of stiekem gemorreld aan de 8-urendag. Omdat vrije tijd een absoluut noodzakelijke voorwaarde - maar helaas geen garantie - is voor de individuele en collectieve emancipatie van de werkende bevolking, moet de eis nu een 6-urendag zijn. En hoe staat het met de vooruitzichten voor de klassenverhoudingen? Brengt een atv - naast minder werkstress, meer vrije tijd en minder werkloosheid - ook een economische versterking van de loonarbeider tegenover de kapitalisten en hun kapitaal? En kan dat ook tot meer leiden?
In de hoofdstukken 7 ('De meerwaardevoet') en 8 ('De arbeidsdag') van Das Kapital I heeft Marx het betreffende economische mechanisme uiteengezet. Essentieel daarbij is het onderscheid tussen noodzakelijke arbeid en meerarbeid. Als de arbeidstijd van elke arbeider daalt van 8 naar 6 uur per dag, dan vermindert ook het totale arbeidsvolume van een economie. In de mate waarin de productie van de arbeidstijd afhangt, wordt daarmee ook de omvang van de productie van goederen en diensten beperkt. Indien er geen grootschalige prijsverhogingen optreden, betekent dit een verkleining van het economisch nationaal product (bbp) en van de netto waardecreatie. Als we ons tot de sector van de kapitalistische warenproductie beperken, dan luidt de marxistische analyse: de verminderde totale waarde is het resultaat van een verminderde waardeoverdracht als gevolg van een geringere hoeveelheid grond- en hulpstoffen, en van een kortere benutting van de fabrieken en machines, terwijl de hoeveelheid noodzakelijke arbeid gelijk blijft en de hoeveelheid meerarbeid daalt. Dit laatste betekent dat de hoeveelheid nieuwe waarde en dus de hoeveelheden meerproduct en meerwaarde, de meerwaardevoet en eveneens de uitbuitingsgraad dalen. Vertaald naar de gehele economische kringloop verminderen ook de winstvoeten en dat betekent naar de maatstaven van de waardeanalyse dat de in de kapitalistische productie actieve arbeidersklasse objectief gezien economisch versterkt wordt tegenover de klasse van haar uitbuiters.
Miehe bespreekt uitgebreid de mogelijke gevolgen van de invoering van atv voor de Duitse economie en gaat daarbij uit van twee veronderstellingen, namelijk dat het loon gelijk blijft en dat er volledige herbezetting plaatsvindt. Achtereenvolgens komen aan bod de consumptiegoederenindustrie, die profiteert van de stijging van de maatschappelijke loonsom en dus van de consumptieve vraag, en de productiemiddelen- en investeringsgoederenindustrie. De effecten op prijzen, export en import, investeringen en werkgelegenheid worden onderzocht. De algehele conclusie moet volgens Miehe zijn dat er in de economische kringloop als gevolg van de invoering van de atv enkele verschuivingen zullen optreden: de loonsom wordt absoluut en relatief groter, terwijl het inkomen uit vermogen en ondernemersactiviteit absoluut en relatief kleiner wordt. De consumptie van de loonarbeiders kan en zal groter worden en dus de productie en/of de import van de hiervoor noodzakelijke consumptiegoederen. Daardoor is een vermindering van het overschot op de handelsbalans waarschijnlijk. De vermogensgroei van de grote en kleine bourgeoisie valt wat lager uit, hun vermogen blijft echter in het 'ergste' geval gelijk.
Het is evenwel onwaarschijnlijk dat bij de bedrijven de arbeidstijd die door de geringere inzet van de individuele arbeiders uitvalt, automatisch met nieuw personeel wordt ingevuld. Het in dienst nemen van extra arbeidskrachten als gevolg van een wettelijke atv betekent voor de ondernemingen immers dat ze vrijwillig afzien van winst, rendement en een deel van hun zeggenschap. Als iets de aversie van kapitalisten en hun dienaren oproept, dan is het dat wel. Hun normale reactie bestaat er juist in om op allerlei manieren te proberen met het aanwezige personeel, ondanks de geringere arbeidstijd, dezelfde hoeveelheden producten te maken of diensten tot stand te brengen. Hoe moeten de ondernemingen dan ertoe gebracht worden om extra arbeidskrachten in dienst te nemen? Niet via een directe wettelijke verplichting, want die is moeilijk in te voeren en nog moeilijker te controleren. Wel is het zo dat als ondernemingen, tenminste in de kapitalistische warenproductie, gedwongen worden tot een arbeidstijdverkorting maar geen extra personeel aannemen, ze te maken krijgen met onderbenutte productiecapaciteit. Dat betekent dat de jaarlijkse afschrijvingen op de in de gebouwen, fabrieken en machines geïnvesteerd kapitaal even hoog blijven, maar de waardeoverdracht in de productie in een langzamer tempo plaatsvindt. Daarom hebben de ondernemingen er alle belang bij de aanwezige productiecapaciteiten volledig te benutten en de daarvoor benodigde arbeidskrachten aan te stellen. Dit al aanwezige eigenbelang kan volgens Miehe door de volgende wettelijke aanpak krachtig ondersteund worden: de ondernemers worden bij wet verplicht om vanaf een peildatum vóór de inwerkingtreding van de atv een renteloze reservering te maken die afhankelijk is van de omvang van hun personeel en hun loonkosten. De daarin verrekende premies voor de sociale verzekeringen moeten ze onmiddellijk in hun geheel aan de fondsen afdragen. De ondernemingen kunnen deze reserveringen en premieafdrachten echter ook gebruiken om al vóór de invoering van de atv nieuwe arbeidskrachten te werven, te scholen en in het productieproces in te passen. Voor zover ze daar geen gebruik van maken of dat na de invoering van de atv nalaten, blijft de verplichte reservering gehandhaafd en wordt doorlopend direct overgemaakt naar de werkloosheidsverzekering om daarmee de uitkeringstermijnen te verlengen en de uitkeringspercentages te verhogen. Als ze echter de extra arbeidskrachten tijdig in dienst nemen, hebben ze bij het begin van de atv een groter personeelsbestand in een nieuwe samenstelling en kunnen ze zonder onderbreking en aanloopverliezen direct produceren - met behoud van loon en volledige herbezetting.
Voordat atv in de bedrijven kan worden ingevoerd - een proces waarin overigens de ondernemingsraden een grote rol spelen - zal eerst de noodzakelijke wetgeving tot stand moeten komen. En daarbij is de politieke mobilisering van de gehele bevolking van wezenlijk belang. Het economische moet eerst politiek worden, voordat het weer de economische gedaante kan aannemen, en dat allemaal ter versterking van de oriëntatie van het maatschappelijke arbeidsproces op de gebruikswaarde.
Atv is het gemakkelijkste in te voeren in de sector van de kapitalistische industriële productie. Miehe verwacht ook geen grote problemen bij de publieke diensten (zoals de gezondheidszorg), de private bestuursapparaten (zoals de banken) en de grote ondernemingen in de dienstverlening. Problematischer zal de invoering zijn bij kleine private ondernemingen, kleine zelfstandigen en bij de vrije beroepen. Vóór de invoering van de atv moeten deze problemen opgelost worden, omdat anders een campagne ten gunste van atv al bij de start hierop gaat vastlopen.
Vertaling en bewerking: Louis Wilms