Thomas Frank
Kort na het begin van de Occupy Wall Street-beweging (OWS) zag ik toevallig een online video van een OWS-manifestatie in een New Yorkse boekhandel. Een van de deelnemers aan de discussie had er moeite mee dat veel demonstranten er prijs op stelden alleen 'voor zichzelf te spreken' en niet beseften dat ze deel waren van een groep. Een andere hoogopgeleide deelnemer gaf daarop als antwoord: 'Ik wil graag opmerken dat men alleen voor zichzelf kan spreken, dat het zelf langzamerhand dreigt te verdwijnen voor zover men dit zelf in twijfel trekt, net zoals elke poststructuralistische gedachte via het anarchisme tot het inzicht noopt ...'. Enzovoorts.
Dit pseudo-intellectueel geklets maakte me in een klap duidelijk dat de beweging tot mislukken gedoemd was.
Slavoj Zizek heeft de OWS-demonstranten van New York er al in een vroeg stadium voor gewaarschuwd om zich niet tevreden te stellen met een soort narcistisch carnaval. Deze scepsis was zeker op zijn plaats gelet op het enthousiasme dat mensen als de vroegere New York Times-journalist Chris Hedges in zijn greep had gekregen. Die vergeleek de OWS-demonstranten in alle ernst met de revoluties van 1989 in Oost-Duitsland, Tsjecho-Slowakije en Roemenië.
Inmiddels is de beweging praktisch ter ziele. Daarom is het nu wellicht het moment om de balans op te maken van haar successen en haar te vergelijken met haar tweelingbroer, de Tea Party-beweging. Onder druk van deze zogenaamde protestbeweging is de Republikeinse Partij erin geslaagd een meerderheid in het Huis van Afgevaardigden te behalen en zo'n 600 zetels in de parlementen van de deelstaten af te pakken van de Democraten. Bovendien is het de Tea Party gelukt om een van haar aanhangers tot vicepresidentskandidaat van de Republikeinen gekozen te krijgen - en daarmee tot een serieuze kanshebber voor het presidentschap na Barack Obama.
Eerst moeten we ons enkele vragen stellen over de Occupy Wall Street-beweging: Waarom is ze mislukt en heeft ze geen enkele van de, in het begin zo veelbelovende, verwachtingen waargemaakt? Waarom zakken zelfs de meest populaire acties van links vroeg of laat weg in een moeras van academische retoriek en zinloos antihiërarchisch en anti-etatistisch krachtsvertoon?
Toen in september 2011 de bezetting van het Zuccotti-park begon, was OWS een enorm populaire actie, misschien wel de populairste linkse beweging sinds de jaren 1930. Praktisch iedereen had immers een enorme hekel aan Wall Street. En bijna iedereen was blij dat eindelijk iemand uiting gaf aan onze woede tegenover deze overbetaalde bedriegers. Allerlei prominente figuren doken op in het Zuccotti-park en de media schonken overvloedige aandacht aan het gebeuren.
Voor elke linkse beweging is de opbouw van een democratische cultuur van het allergrootste belang, maar tegelijkertijd ook niet meer dan een vertrekpunt. OWS is helaas niet verder gekomen dat dit punt. Men is er nooit in geslaagd een (echte) staking te organiseren, of het wervingsbureau van een economiefaculteit te blokkeren of het gebouw van een faculteitsbestuur te bezetten. Het ging altijd alleen maar om de horizontale cultuur: 'Het proces is de boodschap', zoals de demonstranten het formuleerden, dus een tentenkamp opslaan, samen koken, dagelijks plenair vergaderen, de publieke ruimte in bezit nemen. Buiten dat heeft men geen enkele strategie ontwikkeld, noch een programma dat men aan de buitenwereld wilde voorleggen. Chris Hedges hield ons voor dat 'eisen' alleen gesteld worden door de 'elites en hun spreekbuizen in de media'. Met eisen erkent men slechts de 'legitimiteit van de tegenstanders', dus de regering en haar vrienden bij de banken. Een protestbeweging zonder formele eisen is daarentegen juist een grote verworvenheid.
Hier komt de fundamentele tegenspraak van de hele campagne aan het licht. Wie in 2011 tegen Wall Street demonstreerde, richtte zich blijkbaar tegen het stuitend financieel mismanagement dat ons de grote recessie heeft bezorgd; tegen de politieke macht van het geld, die de banken heeft gered; tegen de almaar uitdijende cultuur van afkoopsommen, waarin de productieve arbeid van onze samenleving omgezet wordt in bonussen voor de één-procentelite.
Deze desastreuze ontwikkelingen zijn echter enkel en alleen het resultaat van een politiek van deregulering en belastingverlaging, dat wil zeggen van een filosofie van liberalisering, die in haar retoriek even anarchistisch is als de OWS-beweging in de realiteit was. Het was de opstand van de bankiers tegen de gehate staat die de 'American way of life' vernietigd heeft. Er zijn dan ook geen poststructuralistische denkcategorieën nodig om te zien hoe deze ontwikkelingen teruggedraaid kunnen worden: door de wederopbouw van een sterke en competente regulerende staatsmacht; door de arbeidersbeweging nieuw leven in te blazen; door bureaucratische controle en interventie.
Het probleem is dat dit allemaal nogal saai klinkt. Hoe kan men er voor zorgen dat het carnaval verlengd wordt (en men misschien stiekem kan dromen van een carrière als accountant)? Door de logisch volgende stap voortdurend uit te stellen of überhaupt van eisen af te zien. Want eisen stellen betekent immers dat de pret voorbij is en humorloze doctrinaire volwassenen het weer voor het zeggen krijgen.
Om haar sociale basis te verbreden moet een protestbeweging natuurlijk analyses, theorieën en strategieën ontwikkelen. Maar de mensen van de OWS hebben zoveel getheoretiseerd dat het voldoende is voor alle protesten van de afgelopen veertig jaar tezamen, en toch hebben ze op de een of andere manier hun examen niet gehaald. De Occupy-beweging heeft een hele hoop goed gedaan: ze had een geweldige leus en de perfecte vijand, en zij wist het publiek te inspireren. Ze heeft een democratische actiecultuur ontwikkeld, contact gezocht met de vakbonden en veel over solidariteit gesproken. In de praktijk behielden de academische behoeften echter de overhand. De beweging verwerd tot proefveld voor de theorie.
Alle Occupy-mensen zijn het met elkaar eens: ze houden niet van de Tea Party-mensen. Blijkbaar zijn dat in hun visie geen echte mensen, maar wezens met een ander DNA. Judith Butler, een vooraanstaand hoogleraar van de Columbia University, heeft bijvoorbeeld in een essay vol afschuw een Tea Party-vergadering beschreven waarin men zich erover verheugde dat niet-verzekerde mensen eerder sterven. Twee alinea's verder komt Butler dan te spreken over de Occupy-beweging en hier ontwikkelt ze plotseling een heel ander theoretisch begrip voor protesterende massa's: 'Wanneer personen zoals die hier bij elkaar komen om uitdrukking te geven aan hun verontwaardiging en hun meervoudige existentie in de publieke ruimte ensceneren, dan gebruiken zij het recht om op te treden en vrijheid te praktiseren.' Boze mensen doen dat helemaal vanzelf - tenzij ze tot de Tea Party behoren.
Er zijn grote overeenkomsten tussen de Tea Party en OWS. Beide laten hun eisen met opzet vaag om zoveel mogelijk ontevreden mensen aan te spreken. En beide groepen hebben hun vervolging tot fetisj gemaakt. De mensen van OWS cultiveren het beeld van de oprechte weerlozen die door politie met pepperspray omsingeld worden. De Tea Party-mensen beklagen zich erover dat ze in de links-liberale media voor 'racisten' worden uitgemaakt, iets waarop rechtse schrijvers net zo verbeten blijven reageren als de OWS op de gruwelijkheden die de New York Times haar aandoet. Een andere deugd waarop de 'verontwaardigden' van rechts en van links zich laten voorstaan, is het ontbreken van leiders. Het 'Tea Party Manifest' uit 2010 draagt zelfs de titel 'Wij zijn een beweging van ideeën en niet van leiders'. Met als argumentatie: 'Als ze wisten wie het commando had, dan konden ze hem of haar aanvallen.' De mensen van OWS zeggen zo ongeveer hetzelfde: Als er leiders zijn, dan kunnen die door de tegenstanders worden weggekocht.
Ook het idee dat het protest als doel op zich iets specifieks is van OWS, is een vergissing. Het 'Tea Party Manifest' viert de eigen 'complexe en rijkgeschakeerde beweging' als een 'heerlijke chaos' en wijst erop dat 'decentralisering van de individuele kennis de beste manier is om de medewerking van de mensen zo groot mogelijk te maken'. Terwijl de decentralisering van de OWS dus een of andere academische theorie van het 'creëren van ruimten' moest realiseren, bracht de decentralisering van de Tea Party de principes van de markt in de praktijk - en daarmee van de democratie zelf.
Deze overeenkomsten tussen de twee bewegingen zijn het gevolg van het feit dat ze zich allebei laven aan dezelfde bronnen van een slaafse en reflexmatige vrijdenkerij waarmee onze voorstelling van een protest heden ten dage doordrenkt is - zowel bij de Disney Channel-tieners die zichzelf willen zijn, als bij de punkrockfans die een Starbucksfiliaal vernielen. Van OWS-aanhanger Chris Hedges tot Mitt Romneys vicepresidentskandidaat Paul Ryan denkt iedere dissident tegenwoordig van zichzelf dat hij in opstand komt tegen 'de staat'.
De clou is natuurlijk dat alleen rechts van dit alles profiteert. Zoals is gebleken, meende de Tea Party haar gepraat over 'horizontale' structuren niet echt serieus; ze wilde daarmee enkel nieuwe aanhangers lokken. De Tea Party beschikt niet over poststructuralistische denkers die in theoretische tijdschriften publiceren, maar wel over geld, organisatiestructuren en een grote tv-zender die haar ondersteunt. En zij presenteerde natuurlijk heel snel haar leidersfiguren, net als een programma en de alliantie met een politieke partij. De OWS-beweging heeft deze draai nooit gemaakt. Haar 'horizontaliteit' was serieus bedoeld.
Voor mij staat inmiddels vast dat de conservatieve hegemonie alleen maar doorbroken kan worden door een sociale massabeweging ter linkerzijde. Maar hoe moet die er uitzien om een kans van slagen te hebben? Het moet in elk geval een beweging zijn die haar centrale waarden niet afleidt van een abstracte vijandschap tegenover de staat of van de behoefte van de activisten aan een 'eigen stem', maar van de dagelijkse noden van de werkende mensen. Het helpt ook als deze beweging haar centrum niet in New York heeft. En heel beslissend is ook dat ze niet weer ontstaat uit de behoefte om een of andere fantasie over Parijs '68 te realiseren.
Bron: Marxistische Blätter, 3-13, pag. 21-23.
Vertaling: Louis Wilms.