Ron Verhoef
Met veel tamtam werd het nationale Onderwijsakkoord in september gepresenteerd. Een akkoord dat overigens niet door de grootste vakbond (de AOB) werd ondertekend. Van een nationaal akkoord is dus eigenlijk geen sprake. Wat in de media vooral naar voren kwam was de salarisverhoging en het extra geld dat naar het onderwijs gaat.
Beide verbeteringen zijn echter nogal betrekkelijk. Over de hoeveelheid extra geld is bijvoorbeeld nog weinig duidelijk. Kan dit geld, bijvoorbeeld, worden ingezet voor het verkleinen van klassen? Dit is wel een wens die uit het onderwijsveld komt. Naast het verkleinen van klassen is er ook behoefte aan de verlaging van de werkdruk en juist daar wringt de schoen. Het nationale onderwijsakkoord doet namelijk niets aan het terugdringen van de werkdruk. Integendeel.
De verhoging van het salaris gaat gepaard met een aantal forse verslechteringen. Zo wordt de BAPO afgeschaft. Docenten konden door deze regeling na hun 55ste een dagdeel minder gaan werken. Daar betaalden ze zelf ook wel iets voor, maar minder dan een dagdeel. Het was zelfs mogelijk om een dubbele BAPO op te nemen en zo dus een vrije dag te krijgen. In het akkoord is wel aangegeven dat er gekeken wordt naar een nieuwe regeling voor ouderen, maar het is nog totaal niet duidelijk hoe die er dan moet gaan uitzien.
Juist door de verzwaring van de werkdruk en de aanhoudend grote klassen wordt het voor oudere leraren steeds moeilijker om het vol te houden. Aangezien de meeste scholen bovendien flink hebben gesneden in niet lesgevende taken, is er ook niet echt een mogelijkheid om ander werk te gaan doen. Soms is het mogelijk een taak als onderwijscoördinator op te pakken, maar dat verlaagt de werkdruk nu juist niet.
Daarnaast zijn er nog wat afspraken gemaakt over flexibilisering en ook de wens van het ministerie om een week vakantie in te leveren blijft gehandhaafd. Deze week geldt dan overigens alleen voor personeel en niet voor leerlingen, wat weer de vraag oproept wat een leraar moet doen in de week dat er geen leerlingen zijn.
Er zijn geen afspraken gemaakt over de enorme bureaucratische rompslomp die in het onderwijs een steeds grotere rol gaat spelen. Voor elke toets die gemaakt wordt moeten inmiddels meerdere formulieren worden ingevuld, daarnaast moet men elke les die gegeven wordt verantwoorden in een opleidingsplan. In het MBO moet zelfs bewezen worden dat leraren gesprekken voeren met leerlingen en dus dienen leerlingen voor elk gesprek een handtekening te zetten onder een, door de leraar opgesteld, gespreksverslag. Niet echt uitnodigend voor een leerling om dan nog naar een leraar te stappen. Soms lijkt het erop dat een leraar gewoon een duurbetaalde administratieve kracht is. Daaraan zou paal en perk gesteld moeten worden, maar dat gebeurt in dit akkoord dus niet.
Er zijn wel afspraken gemaakt over professionalisering. Zo mag vanaf 2017 geen les meer worden gegeven in vakken waarin iemand niet bevoegd is. Dat is op zich een goede ontwikkeling maar maakt het voor sommige leraren ook lastig. Zij zullen steeds vaker van locatie moeten gaan wisselen om aan voldoende uren te komen. Daardoor krijgen zij ook meer leerlingen. Het oude idee van een beperkt aantal docenten op een beperkt aantal leerlingen wordt daarmee dus losgelaten. Voor de lerarenopleiding betekent dit wellicht dat ze breder moet gaan opleiden. Vanaf 2016 wordt bovendien elke leraar verplicht bewijzen van bijscholing in te leveren en te laten registreren. Dit gebeurt dan in het lerarenregister. Wie niet voldoende schoolt raakt zijn bevoegdheid na vier jaar kwijt. Ook dat is op zichzelf geen slecht idee. Het probleem is alleen dat nog niet helder is omschreven wat nu precies verstaan wordt onder voldoende scholing en dat zet de deur naar willekeur wel wagenwijd open.
Kortom, de salarisverhoging is mooi maar de prijs die ervoor betaald wordt is hoog. Terecht dus dat de Aob geweigerd heeft dit akkoord te ondertekenen.