"(...) Tegenover ons woont een juffrouw, wier neef een toko doet in de Oost, zoals ze daar een winkel noemen. Wanneer dus alles zo slecht ging als Stern zegt, zou zij er ook wel wat van weten, en 't schijnt toch dat het mens zeer tevreden is met de zaken, want ik hoor haar nooit klagen. Integendeel, ze zegt dat haar neef daar op een buiten woont, en dat hij lid is van de kerkeraad, en dat hij haar een pauweveren sigaarkoker heeft gezonden, die hijzelf gemaakt had van bamboe. Dit alles toont toch duidelijk, hoe ongegrond dat geklaag is over slecht bestuur. Ook ziet men daaruit, dat er voor iemand die wil oppassen, in dat land nog wel wat te verdienen valt, en dat dus die Sjaalman ook daar al lui, pedant en ziekelijk geweest is, anders zou hij niet zo arm zijn thuisgekomen, en hier rondlopen zonder winterjas. En de neef van die juffrouw tegenover ons, is de enige niet, die in de Oost fortuin heeft gemaakt. In 'Polen' zie ik velen die daar geweest zijn en waarlijk heel knap in de kleren steken. Maar dit begrijpt zich, op de zaken moet men passen, ginder zo goed als hier. Op Java zullen de gebraden duiven niemand in de mond vliegen: er moet gewerkt worden! En wie dat niet wil, is arm en blijft arm, dat spreekt vanzelf (...)"
Droogstoppel aan het woord in Max Havelaar, Multatuli, 1860.