Jo Cottenier
Een bijeenkomst van het Centraal Comité van de Communistische Partij is in China altijd een uitzonderlijke gebeurtenis. En de derde Plenumvergadering na een congres is dat zeker, omdat daar traditioneel de economische hervormingen op het programma staan. De bijeenkomst van 9 tot 12 november was al maanden als zeer bijzonder aangekondigd. Ze zou een nieuwe verdieping brengen van het hervormings- en openingsproces dat in 1978 is ingezet. Hoe ziet de partij China evolueren in de komende tien jaar?
De bijeenkomst is erg grondig voorbereid door het Politiek Bureau van de CCP en een werkgroep van 60 leden die de teksten klaarstoomde, onder leiding van partijvoorzitter Xi Jinping. In april van dit jaar liet het Politiek Bureau al weten dat er geen weg terug is in het hervormingsproces. ("There is no way for China to reverse or even stop the process"). Over welk proces gaat het? Daarvoor is het nuttig een stap terug te zetten in de geschiedenis van het Chinese socialisme.
In de eerste jaren na de revolutie van 1949 vertrouwden de Chinese communisten sterk op de ervaring en de hulp van de Sovjet-Unie. Naar dat model werd de industrie genationaliseerd, werd samenwerking onder de boeren gepromoot en werd het eerste vijfjarenplan opgestart (1953-1957). Dit leverde goede resultaten op, maar voor Mao Tsetung ging het niet snel genoeg: het tweede vijfjarenplan werd opzijgeschoven voor de Grote Sprong Voorwaarts in 1958. De boeren werden in volkscommunes georganiseerd en moesten ook leren hun eigen werktuigen, kleren en verbruiksgoederen te maken.
Niet alleen de steden maar ook het platteland zou de industrie een boost geven. Er volgde een reusachtige mobilisatie, maar de werktuigen waren minderwaardig van kwaliteit en de landbouw werd totaal ontwricht. In plaats van een sprong vooruit werd het een sprong achteruit en de campagne werd in 1960 al gestopt. Ondertussen liepen de geschillen hoog op met de Sovjet-Unie onder Chroesjtjov, wat leidde tot een definitieve breuk in hetzelfde jaar 1960. Een dubbele klap voor de Chinese economie, die jaren nodig had om te herstellen.
Maar de voorstanders van meer ruimte voor de markt en van beter geplande vooruitgang kregen het verwijt het kapitalisme te willen herstellen. Mao Tsetung ontketende in 1966 een grootse kritische beweging tegen het revisionisme (een 'herzien' marxisme, ontdaan van zijn revolutionaire oriëntatie) in de hoogste Chinese partijleiding, tegen president Liu Shaoqi en vice-partijvoorzitters Deng Xiaoping en Chen Yun. De Culturele Revolutie was een ideologische en politieke massabeweging die tien jaar duurde en grotendeels gekenmerkt was door chaos en ontregeling. Universiteiten werden gesloten, studenten werden naar het platteland gestuurd om de kritiek op het revisionisme te ontketenen.
Na tien jaar Culturele Revolutie smachtte de bevolking naar stabiliteit en vooruitgang. Het bilan van dertig jaar socialisme was erg gemengd. China had zich losgewerkt uit de feodale verhoudingen, had de basis gelegd voor een industriële ontwikkeling en had sociale vooruitgang, onderwijs en gelijke rechten gebracht voor honderden miljoenen mensen. Maar ondanks een gemiddelde groei van de industriële productie met ongeveer 10 procent per jaar en een verdriedubbeling van het binnenlands product steeg het gemiddeld inkomen maar met 80 procent. Vooral in de landbouw kon de productiviteitswinst amper gelijke tred houden met de bevolkingsaanwas. Dat wees op inefficiëntie, verspilling en onevenwicht. De enorme inspanningen werden deels tenietgedaan door economische en politieke campagnes die achteraf bekeken buitensporig en schadelijk waren.
Deze evaluatie ligt aan de basis van 'het proces' dat in 1978 startte en pas, op het Derde Plenum van november 2013, een nieuwe impuls kreeg. Partijleiders Deng Xiaoping en Chen Yun, schietschijven van de Culturele Revolutie, werden in eer hersteld en startten een nieuwe economische strategie, die de naam kreeg van opendeur- en hervormingspolitiek. Er werden speciale zones opengesteld voor buitenlandse investeringen, de landbouwcommunes werden afgeschaft en binnen het kader van de geplande economie kwam er ook meer ruimte voor markten.
Volgens Chen Yun moest de vogel (de markt) wel binnen de kooi blijven (de planning), maar zo had Deng Xiaoping het niet begrepen. In 1993 forceerde hij de doorbraak naar 'een socialistische markteconomie' waarbij hij beweerde dat planning en markt helemaal niet tegengesteld zijn ('als de kat maar muizen vangt'). De planeconomie werd ingeruild voor een markteconomie. Op deze basis kon China na tien jaar onderhandelen in 2001 toetreden tot de Wereld Handelsorganisatie, wat de poorten wijd openzette voor de export. China kon massief transformatie-industrie aantrekken, met arbeidsintensief werk aan lage lonen. Tot het uitbreken van de wereldwijde crisis in 2008 was de stormachtige groei van de Chinese economie vooral getrokken door de uitvoer en in tweede instantie door staatsinvesteringen. De binnenlandse consumptie haalde binnen het nationaal inkomen maar 35 procent van de bestedingen (tegenover 70 procent in de VS, weliswaar met opgepept krediet).
In 2008 maakte de internationale handel een duik van 20 procent en kwam slechts na vijf jaar terug op het niveau van ervoor. De Chinese staat wist de schok goed op te vangen door een massief investeringsplan in infrastructuurwerken zoals de hogesnelheids-treinverbindingen. Maar de supersnelle groei heeft niet alleen het levensniveau opgetrokken. De rijzende lonen maken China stilaan minder aantrekkelijk voor de transformatie-industrie die uitwijkt naar 'goedkopere' landen. Onvermijdelijk dringt zich een nieuwe economische strategie op die de groei minder afhankelijk maakt van de uitvoer en van investeringen. De besluiten van het Derde Plenum zijn een uitwerking van de oriëntaties die vastgelegd werden in het 12e vijfjarenplan (2011-2015) en op het 18e Partijcongres van 2012:
1e: De binnenlandse markt moet ontwikkeld worden. De uitbouw van een sociale zekerheid en van een sluitend pensioenstelsel moet de bevolking aanmoedigen om niet langer spaargeld op te potten. De arbeidskrachten die van het platteland naar de steden zijn getrokken moeten dezelfde rechten krijgen op sociale zekerheid en huisvesting. De landbouw moet productiever worden zodat verse arbeidskrachten naar de industrie kunnen trekken in nieuwe steden. Boeren die arbeiders worden moeten hun grond kunnen verkopen of als onderpand gebruiken.
2e: De Chinese economie moet gericht zijn op innovatie. Daarvoor werden zeven strategische groeisectoren vastgelegd: biotechnologie, nieuwe energie, hoogwaardige machinerie, energieconservatie en milieubescherming, nieuwe materialen, schonere energie voertuigen en de volgende generatie informaticatechnologie. Op die manier wil China op een minder snelle maar duurzamer manier blijven groeien en het inkomen per hoofd van de bevolking verdubbelen tegen 2020. Van een middeninkomen-economie moet China op termijn de status van hooginkomen-economie bereiken.
Het Derde Plenum heeft praktisch ingevuld hoe die doelstellingen gerealiseerd moeten worden. Daarbij wijkt China hoe langer hoe meer af van de klassieke opvattingen over socialisme. De vijfjarenplannen hebben niets meer gemeen met een planeconomie, maar zijn eerder grote orëntaties. Het paradoxale is dat voor de uitvoering van dat 'plan' in toenemende mate gerekend zal worden op de markt. (zie 'China waarheen?')
De Chinese communisten spreken over een 'socialisme met Chinese kenmerken'. Om die weg uit te stippelen is altijd als argument gebruikt dat China nog maar aan het prille begin staat van een socialistische maatschappij. Wat de verwachting schept dat de liberalisering van de economie vroeg of laat teruggedraaid zal worden. Maar de beslissingen voor de komende 10 jaar tonen dat de groei het enige houvast is en dat de socialistische ideologie meer en meer op de achtergrond verdwijnt. Hoe verder men op die weg evolueert, hoe moeilijker het wordt om ooit stappen in de andere richting te zetten.