In 2008 hadden de Amerikaanse kiezers hun buik vol van George Bush. Zelfs de heersende klasse in de VS had genoeg van hem. Op het wereldtoneel bevond het Amerikaans prestige zich op een dieptepunt dankzij de brutale en mislukte militaire agressie van Bush' regering. Op het thuisfront was de economie ingestort. Het was tijd dat hij vertrok. Zijn falen wierp een schaduw over de legitimiteit van het systeem.
Iedereen met een greintje inzicht in de Amerikaanse geschiedenis begreep dat een 'regime change' nabij was. Het werd tijd voor het tweepartijensysteem om met een fris gezicht op de proppen te komen, met iemand die niet bezoedeld was door de vorige regering, een krachtig persoon die een nieuwe richting beloofde in te slaan. Het was van het allergrootste belang dat de nieuwe leider anders moest overkomen, zelfverzekerd, en dat zijn beleid het tegenovergestelde van het voorgaande zou vertegenwoordigen.
Franklin Delano Roosevelt was ook een dergelijk figuur. Hij stelde zich kandidaat als een fatsoenlijk, onbezoedeld alternatief voor de falende regering Hoover. Hoewel hij sprak over de grote en dreigende problemen kon hij dankzij de immense weerzin ten opzichte van Hoover toch het presidentschap naar zich toetrekken. FDR kreeg zowat een carte blanche om de zinkende kapitalistische economie te redden. Walter Lippmann, destijds een van de voornaamste commentatoren, karakteriseerde Roosevelt voor de verkiezingen als een "charmante man met filantropische neigingen maar geen gevaarlijke vijand voor wie dan ook. Daarvoor is hij te behaagzuchtig. Hij is geen volkstribuun. Hij is geen vijand van de bevoorrechten. Hij is een aangename man die zonder gebleken geschiktheid voor de functie waarschijnlijk onze nieuwe president wordt." Alle historici zijn het erover eens dat Roosevelt op de eerste plaats praktisch was. Als beleid werkte of populair was gaf hij er zijn steun aan.
In de loop der tijd is de mythe ontstaan dat Roosevelt een verlosser was, een Messiaanse figuur die verscheen om korte metten te maken met de rijken en machtigen. De mensen die de 'bonus marches', de Werklozenraden, algemene stakingen en acties van huurders en arme boeren tijdens de Depressie organiseerden werden evenals de oprichters van industrievakbonden en het machtige 'Congress of Industrial Organisations' uit de geschiedschrijving weggepoetst. De erkenning dat zij de basis en de drijvende kracht vormden voor de hervormingen van de New Deal was een ongemakkelijke waarheid, al moet gezegd worden dat Roosevelt's pragmatisme en zijn oog voor nieuwe ideeën in barre tijden hem tot een onconventionele politieke leider maakten.
De mythe van de New Deal kwam gedurende tientallen jaren ten goede aan de Democratische Partij, hoewel partijleiders er vlak na Roosevelt's dood al afstand van namen. Na 1944 raakte het merk 'New Deal' uit de mode toen beide politieke partijen elkaar vonden in het anticommunisme en een relatief toegeeflijk sociaal verbond. Politieke leiders sloten bescheiden sociale overeenkomsten met de werknemers die in ruil bijdroegen aan campagnes tegen het communisme en radicalere vakbonden.
Anticommunistische excessen (het zogenaamde McCarthyisme), openlijk en officieel racisme (de segregatie), tegenslagen in de buitenlandse politiek (Cuba, het U-2 incident) tastten eind vijftiger jaren de internationale reputatie van de VS aan en veroorzaakten tegelijkertijd binnenlands ongenoegen.
Opnieuw dook er een nieuw gezicht op als alternatief; een gezicht dat de religieuze veelzijdigheid, de jeugd, een kosmopolitische levensstijl en verandering vertegenwoordigde. Net zoals FDR injecteerde John Kennedy een dosis nieuwe energie in het politieke landschap dat nu bepaald werd door het nieuwe dominante medium televisie. Opnieuw was er de roep om een 'regime change' en opnieuw leek deze bereikt te zijn. Ook rond Kennedy en zijn 'Camelot' bestaan veel mythes, met als hoogtepunt die rond de moord. Zijn daadwerkelijk beleid echter werd bepaald door de voortzetting van de Koude Oorlog. Hij bewees slechts lippendienst aan het ongenoegen van zijn bevolking. Zijn regering kreeg enkele opportunistische koerswijzigingen opgedrongen en Kennedy streefde ernaar om het Amerikaanse kapitalisme een vriendelijker en toleranter gezicht te geven. Het feit dat hij vermoord werd toont aan dat een aantal vooraanstaande en machtige leden binnen zijn club dit niet konden aanvaarden.
Maanden na de moord vatte de linkse journalist I.F. Stone Kennedy's rol samen: "Ontdaan van het klatergoud was Kennedy een conventionele leider, niet meer dan een verlichte conservatief, ondanks zijn jeugd voorzichtig als een oude man, met een aangeboren wantrouwen tegen mensen en een strenge visie op het Bijbelse als leidraad voor het leidinggeven."
Minder dan een decennium later werd de geloofwaardigheid van het Amerikaanse politieke systeem ondermijnd door de criminele activiteiten van de regering Nixon. Zijn aftreden, de diverse aanklachten en de afzettingsprocedure veroorzaakten alom cynisme en stelden de legitimiteit van het tweepartijenstelsel opnieuw ter discussie.
Uit de coulissen trad een fris gezicht naar voren. Jimmy Carter. Geen senator of bedrijfsjurist, maar een onbekende gouverneur annex pindaboer uit het zuiden. Carter had een smetteloos blazoen dat in schril contrast stond met de reputatie van zijn voorgangers.
In 2008 schreef ik het volgende over de verkiezingen van 1976: "Aan de vooravond van de verkiezingen verlangden de meeste kiezers een nieuwe koers. De Democraten verkozen een politieke 'outsider', gouverneur Jimmy Carter van Georgia. Carter beloofde een regering die even lovenswaardig zou zijn als de bevolking zelf. Veel betweters prezen Carter die met zijn frisheid en zijn oprechte oproep tot veranderingen het tijdperk van de oude politiek afsloot (zoals Howard Norton en Bob Slosser in 'The Miracle of Jimmy Carter' uit 1976)."
Vervolgens beschreef ik hoe Carter een profeet van de valse hoop bleek en hoe veranderingen achterwege bleven. Al snel wendde hij zich af van de progressiefste generatie Democraten sinds de New Deal en gaf hij de aanzet tot een economische politiek die al snel bekend raakte als 'Reaganomics'.
Met deze historische feiten in het achterhoofd drong de vraag zich op of ook presidentskandidaat Obama een typische 'redder' zou zijn tijdens een crisis in het tweepartijensysteem; een zorgvuldig vormgegeven redder als alternatief voor een blunderend en beschamend regime.
"Er zijn een aantal treffende en verhelderende parallellen tussen deze verkiezingsstrijd en de presidentscampagne in 1976. Net zoals de acht jaar van de regering Bush hadden ook de acht jaar Nixon/Ford de Republikeinse Partij onvoorstelbare schade berokkend. Het Watergateschandaal, het mislukte ingrijpen van de VS in Vietnam en een economische crisis zorgden ervoor dat de Republikeinse Partij zware klappen te verduren kreeg.
Net zoals Carter wordt Barack Obama, de vermoedelijke presidentskandidaat voor 2008, gezien als een 'buitenstaander' in Washington. Hij heeft campagne gevoerd met de leus van 'verandering'. Kenners prijzen hem vanwege zijn frisse geluid dat niet gecorrumpeerd werd door de gevestigde orde.
Obama moet afrekenen met vergelijkbare kwesties als Carter: militair avonturisme, een ineenstortende levensstandaard en een economie die steeds meer tekenen van stagflatie vertoont. Net zoals bij Carter is zijn campagne gericht op de basis van de Democratische Partij: de werkende klasse, progressieven en zwarten. Zijn campagnestrategen zullen hem - net zoals Carter's adviseurs - waarschijnlijk aanraden om een wat rechtsere koers te varen om zodoende veel stemmers uit het midden en zwevende kiezers over te halen. Elke Democratische presidentskandidaat sindsdien heeft een vergelijkbare strategie toegepast. Ondanks zijn manoeuvre speelde Carter het klaar om zijn enorme voorsprong in de peilingen zodanig te verliezen dat hij in november ternauwernood de verkiezingen won. Toch blijft deze gemankeerde tactiek bijzonder verleidelijk voor de strategen van de Democratische Partij" (ZZ,'2008: Een herhaling van 1976?' Najaar 2008).
Obama vertegenwoordigde een constante in de moderne Amerikaanse politiek: een politieke crisis of een bedreiging voor de legitimiteit die een facelift voorbrengt, cosmetische veranderingen die gepaard gaan met het opnieuw opflakkeren van begrippen als 'hoop' en 'verandering' dankzij een krachtige, jonge, welbespraakte Democraat. Daarnaast beschikt Obama als zwarte Amerikaan over het vermogen om rassengrenzen te doorbreken en misschien zelfs om bepaalde gevoeligheden met diverse bevolkingen buiten de VS te delen.
Ofschoon de recente geschiedenis ons leerde dat de veranderingen beperkt bleven tot uiterlijk vertoon en dat de hoop niet ingelost werd bezweken vele progressieven en linksgezinden in de VS voor Obama's charmes. Ze borgen hun spandoeken, loopschoenen en petities op en trokken hun portemonnee om Obama's campagne enthousiast te ondersteunen.
Nadat Obama in 2008 zijn verkiezingsoverwinning op zak had werd steeds duidelijker dat hij voor zijn campagne gigantische sommen gekregen had vanuit de financiële sector. Zijn ministersbenoemingen getuigden van zwakte en op gênante wijze schoffeerde hij dominee Wright van zijn thuiskerk. Door dit alles raakte zijn linkse achterban danig in de war.
"Op het moment dat zij Obama voorzagen van het aureool van vooruitstrevendheid ruilden de leiding van de brede linkse beweging, een groot deel van de vredesbeweging, progressieven, milieuactivisten en strijders voor sociale rechtvaardigheid hun kritisch beoordelingsvermogen en hun onafhankelijkheid en invloed in voor blind vertrouwen in een denkbeeldige beweging voor verandering. In de sociale geschiedenis van de VS werd elke belangrijke verworvenheid bereikt dankzij onafhankelijke organisaties en door strijd, niet dankzij het vernuft van de bourgeoisiepolitici. Van de beweging tegen de slavernij tot de burgerrechtenbeweging, van de 'Populist movement' tot de voorvechters van de 'Great Society', van de Anti-Imperialistische Liga tot de Vietnambeweging, het initiatief tot verandering was afkomstig van toegewijde, onafhankelijke activisten die maling hadden aan de behoedzaamheid en het gebrek aan daadkracht van verkozen functionarissen. Waarom trok men geen lering uit deze lessen?" (ZZ, 'Let Obama be Obama?' 29 december 2008).
Toch verwelkomde iedereen, van de progressieve kliek in Hollywood tot de Communistische Partij van de VS, Obama alsof hij de verrijzenis van Roosevelt of zelfs Lincoln was. Een overenthousiaste 'progressief' wijdde een beroemde 19 pagina's tellende hommage aan Barack Obama's zege, een hommage die overdreven was maar wel kenmerkend voor dit moment van collectieve zelfmisleiding: "Honderden miljoenen zwarte, latino, indiaanse en blanke Amerikanen, mannen en vrouwen, jong en oud dansten in de straten en huilden van vreugde. Ze vierden het bereiken van een historische mijlpaal in een 400-jarige strijd en rekenden op een periode van nieuwe hoop en mogelijkheden."
Beide kandidaten kregen samen minder dan 130 miljoen stemmen en 400 jaar geleden bestonden de Verenigde Staten nog niet eens, maar het epistel biedt een juiste weergave van de ongerechtvaardigde euforie die zich meester maakte van progressief Amerika.
Blijkbaar geeft elke generatie van links Amerika zich op enig moment over aan de valse hoop die de Democratische Partij biedt. Elke generatie begaat dezelfde vergissing. Het zou komisch zijn als het niet zo tragisch was. De regering Obama gaf niet de toegezegde steun aan de Employee Free Choice Act (EFCA, een wet waarmee de arbeiders makkelijker vakbonden zouden kunnen opzetten) en is verantwoordelijk voor een onhoudbaar gezondheidszorgsysteem dat hij leende van Mitt Romney, voor 800 doden per maand in de mislukte staat Irak, voor Afghanistan dat de Amerikaanse militairen wellicht het land uit schopt nog voordat ze zelf van plan zijn te vertrekken, voor de destabilisering van Libië en Syrië, voor de verbroken belofte rond Guantánamo, voor het vergroten van de inkomenskloof en de welvaartsverschillen, een gammele infrastructuur, een massa niet ingeloste beloftes, het blijvend verwennen van de grote bedrijven en de laffe en onwettige moordpartijen, vaak door drones. Het slechten van de rassenbarrière - de verkiezing van de eerste zwarte president - heeft als dekmantel gediend om niets te hoeven doen aan de verslechterende situatie waarin massa's zwarte Amerikanen verkeren.
Iedereen heeft het in de gaten. In 2013 daalde het aantal Amerikanen dat tevreden was tot 43 procent. Slechts 43 procent van de bevolking gelooft nog dat Obama oprecht en recht door zee is. Is dit de kandidaat die links Amerika in 2008 in de armen sloot?
Met nog drie jaar te gaan (en nog twee jaar voordat de presidentscampagne voor 2016 losbarst) dringen invloedrijke Democraten er bij Obama op aan een soort van 'erfenis' op te bouwen om hiermee de basis van de partij opnieuw te motiveren om 'respectabel' links weer op te laden voor toekomstige verkiezingen. Als wellicht vleugellamme en zeker niet-herkiesbare president zal hij talrijke sociale en andere gebaren maken om de hogere middenklasse, de kleine bourgeoisie te plezieren. Misschien is er zelfs sprake van een in de pers breed uitgemeten maar zwakke poging om het minimumloon te verhogen. Verwacht van de heersende klasse echter geen ingrijpende wijzigingen in de buitenlandse of economische politiek. Progressieve Amerikanen hebben aangetoond dat ze niet geneigd zijn hun verkozen Democratische vertegenwoordigers te houden aan hun beloftes op deze gebieden.
Zal deze herder de volgzame progressieven en de wankelmoedige linksgezinden terug naar de schaapskooi kunnen leiden? Zullen ze weer de slaafse loyaliteit uit het verleden vertonen? Zullen ze praatjes opnieuw als zoete koek slikken?
Of zal de bevolking eindelijk de val van de Democratische Partij herkennen en beginnen te werken aan een beweging voor een politiek die onafhankelijk is van het huidige stelsel, misschien rondom Jill Stein en de Green Party? Zullen we eindelijk afscheid nemen van de bankroete ideologie en het schaamteloze opportunisme? Zal het idee van de volksmacht en het daarmee gepaard gaande socialisme wortel schieten? We hebben een heel nieuw jaar om daarachter te komen...
Zoltan Zigedy, ZZ's blog, 14 januari 2014, vertaling Frans Willems.