Ron Verhoef
Direct na de vakantie kwam minister Bussemaker met het plan om meer geld beschikbaar te stellen voor de professionalisering van onderwijzend personeel in zowel het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het mbo. Dat is op zich een goed idee. Bijscholing schoot er toch heel vaak bij in. Er moeten immers steeds meer lessen gegeven worden en dus bleef er minder tijd over voor scholing.
In het basisonderwijs krijgen leraren nu 500 euro per jaar voor bijscholing, in het voortgezet onderwijs gaat het om 600 euro en in het mbo om 59 uur voor persoonlijke scholing. Zo luidt althans de boodschap van de minister. Toch klinkt het weer eens mooier dan het is. Zo staan de 59 uren persoonlijke scholing al sinds jaren in de cao van het mbo. De leraren hier krijgen dus niet meer tijd. Toch verandert er wat, want de directie van de mbo's mogen nu meepraten over de invulling van die 59 uur en dat was voorheen maar beperkt het geval.
Voor het basisonderwijs en voortgezet onderwijs is het dan weer de vraag hoe het geld ingezet gaat worden. Het zou best zo kunnen zijn dat het vooral wordt gebruikt om cursusgelden te betalen en niet om de leraar ook daadwerkelijk tijd te geven voor een studie.
Voor leraren die een volledige studie willen volgen in deeltijd bestaat bovendien al de lerarenbeurs, waarmee de leraren een dagdeel krijgen voor de studie en bovendien wordt het cursusgeld door het ministerie betaald. Voor dit soort studies is het extra geld dus niet nodig.
Hoe werkt het tot dusver in de praktijk? Scholing is al opgenomen in de onderwijscao's. Tot nu toe is de werkgever verantwoordelijk voor die scholing. Natuurlijk mag een leraar bij zijn werkgever aangeven dat hij een bepaalde cursus wil volgen (en zal dit vaak worden goedgekeurd) maar het is aan de werkgever om te zorgen dat iemand voldoende scholing krijgt.
Dat zou niet zo erg zijn als dat er niet toe had geleid dat scholen zelf studiedagen zijn gaan organiseren voor hun personeel om zo voldoende opleidingsuren te vullen. Externe cursussen worden zoveel mogelijk vermeden omdat deze te duur zijn.
Ook dit zou niet erg zijn als studiedagen ook daadwerkelijk studiedagen waren.
In de praktijk blijkt dat lang niet altijd het geval. Zo wordt het samenstellen van onderwijsplan en examenregelement vaak opgevoerd als scholing, terwijl het reguliere taken zijn. Ook worden er vaak cursussen aangeboden zoals werken met Excel en PowerPoint. Dat is leuk maar de meeste leraren zijn allang bedreven in het gebruik hiervan. Ook vergadertijd wordt nogal eens opgevoerd als bijscholing.
Het idee van Bussemaker verdient wel steun, maar de verantwoordelijkheid van de scholing moet dan wel bij de leraar komen te liggen. Bovendien moet het geld ook daadwerkelijk kunnen worden besteed aan minder uren lesgeven zodat er ook tijd is om een cursus goed te volgen. Zoals het plan er nu ligt is het echter te vaag en kan de werkgever nog maar al te makkelijk allerlei activiteiten afdoen als scholing om zo extra budget te krijgen. Het wordt tijd dat de minister niet alleen in woorden zegt te vertrouwen op de professionaliteit van leraren, maar ook in daden.