Zoltan Zigedy
"Van oudsher is de Amerikaanse politiek als een wip: als de ene kant boven is, is de andere beneden", zei Peter Wehner, een voormalig medewerker van president George W. Bush. "Nu lijkt het erop dat de wip kapot is. Het publiek wantrouwt beide partijen." (Wall Street Journal, 4 november 2014)
'Follow the money' is een schijnbaar eenvoudige maar doeltreffende methode om de beweegredenen van mensen te achterhalen. Het is een kreet die populair gemaakt werd door boeken en films. Maar het is meer dan dat. Het is ook een bruikbaar werktuig om de mysteries van maatschappelijke processen en instituties te ontrafelen. In een samenleving die aan alles een geldelijke waarde toekent, ook aan meningen, ideeën en persoonlijke waarden is het volgen van de dollars en centen een van de beste manieren om de ontwikkelingen om ons heen te begrijpen.
Tijdens de lessen maatschappijleer wordt altijd te verstaan gegeven dat verkiezingen de hoogste uitdrukking van de democratische praktijk vormen. Afgezien van legendarische vormen van directe democratie (zoals de 'town meetings' in New England of de Zwitserse kantonnale raden) gelden geheime stemmingen als het democratisch ideaal. Dit wordt elk schoolgaand kind in de VS stevig ingeprent.
De enorme hypocrisie van Amerikaanse en Europese betweters die geheime stemmingen afkeuren zodra ze leiden tot de verkiezing van een Chávez, Morales, Maduro of Correa laten we hier buiten beschouwing. Dat is een smakelijk onderwerp voor een volgende keer. Laten we in plaats daarvan eens onderzoeken wat de geldstroom zegt over het feest van de democratie zoals dat in Europa en de VS gevierd wordt.
Natuurlijk zal niemand ontkennen dat geld een diepgaand effect heeft op verkiezingsuitslagen. Dat is oud nieuws. Zelfs voordat de partijpolitiek dominant werd en dus ook voor de evolutie van de partijpolitiek in de politiek van slechts twee partijen speelde geld een cruciale factor bij het organiseren van campagnes en het promoten van standpunten en kandidaten. Echter, zolang het mobiliseren van de massa's door middel van verkiezingsbijeenkomsten en het werven van kiezers op straat tegenwicht kon vormen tegen de corrumperende en meningsbeïnvloedende macht van het geld behield de electorale democratie een aura van legitimiteit.
Het was een smeerlappenstreek om verkiezingen te kopen maar zolang deze sterk betwiste spektakelstukken politieke belangstelling en engagement wekten leken ze tenminste nog geloofwaardig. Nieuwe en veranderende technologieën wierpen een steeds grotere schaduw over het verkiezingsproces. Zo waren de nieuwsmedia en de entertainmentindustrie dolblij met de advertentiedollars die ze ontvingen om verkiezingscampagnes met radiospotjes te ondersteunen. Tegelijkertijd deden deze technologieën afbreuk aan de doeltreffendheid van de traditionele campagnes die het moesten hebben van de noeste arbeid door campagnemedewerkers.
Met de intrede van de televisie en het internet groeide de macht van de media en de dollars exponentieel. Ontegenzeggelijk hebben deze ontwikkelingen de macht van het geld een enorme boost gegeven terwijl het traditionele stemmen werven door vakbonden, de burgerrechtenbeweging en andere maatschappelijke organisaties aan belang inboette.
Nog niet zo lang geleden heeft het Hooggerechtshof met zijn 'Citizens United'-besluit de deuren voor het ontvangen van geld voor campagnedoeleinden wijd opengezet waardoor pogingen om het ronduit kopen van kandidaten en verkiezingsresultaten tegen te gaan nog verder bemoeilijkt worden. Lezers zullen hierin niets nieuws ontdekken. Het vuile verhaaltje over de corrumperende en doorslaggevende invloed van geld is al vaker naar voren gebracht evenals de panklare oplossing die hervormers bepleiten. Voor een terugkeer naar de hoogtijdagen van de Amerikaanse electorale democratie hoeven er alleen maar financiële beperkingen gesteld te worden aan campagnebijdragen. Door het gelijkmaken van het electorale speelveld zouden we de legitimiteit die aangetast was door het geld weer kunnen herstellen.
Helaas zou deze idealistische oplossing overweldigd worden door de macht van het geld. De traditionele krachten in de Amerikaanse politiek zijn bepaald niet ongelukkig met het kunnen kopen en verkopen van politieke macht, in ieder geval zolang de eigen partij daarvoor meer geld heeft dan de concurrent. Zelfs indien het wondermiddel ingezet werd zou het niet werken. Zij die een hervorming van de campagnefinanciering bepleiten weigeren onder ogen te zien dat kapitalisme niet verenigbaar is met goed geïnformeerde, onafhankelijke en authentieke democratische verkiezingsprocessen. Het kapitalisme holt de democratie uit en verstikt haar. Zelfs een kleine beperking van de macht van het geld is een onmogelijkheid in een kapitalistisch systeem. De geschiedenis laat zien dat het juist de andere kant opgaat.
Sinds het tijdperk van de New Deal is er sprake van grote geldstromen naar de politieke partijen. Bedrijven en rijke Amerikanen doneerden gul aan de tegenstanders van de New Deal, de Republikeinse Partij. Tot zekere hoogte woog de macht van de bevolking, van vakbonden en andere progressieve organisaties (en een aanzienlijke hoeveelheid geld van onafhankelijken) op tegen de middelen van de rijken en machtigen. De Democratische Partij profiteerde hiervan.
De door televisie en geld bepaalde verkiezing van John F. Kennedy in 1960 vormde een keerpunt. Het belang van politieke marketing groeide en standpunten werden minder belangrijk. Geld en de aandacht die er door middel van reclame en marketing mee gewekt werd kwamen centraal te staan. Sleutelhangers, buttons en bedrukte pennen maakten plaats voor miljoenen kostende televisiereclames om verkiezingsuitslagen te kunnen kopen.
In 1964 kwam het organisch verband tussen het geld van de rijken en machtigen en de Republikeinse Partij aan de dag tijdens de campagne van Barry Goldwater. Zogenaamde 'progressieve Republikeinen' binnen het establishment aan de oostkust deinsden terug voor wat zij als extremisme beschouwden. Hierdoor werd Goldwaters campagnekas slechts gevuld door welvarende extreemrechtse figuren uit het zuidwesten en westen van de VS. (Onfris rechts reageerde op Goldwaters verlies door zwaar te investeren in de mobilisatie en vergroting van de groep kiezers die zich door Goldwaters ideeën aangesproken voelde. Ze kochten een meer aansprekende, luidere maar minder schelle stem in de media. Rond 1980 betaalde deze investering zich ruimschoots terug ).
Het is begrijpelijk dat donateurs geld willen uitgeven en kandidaten met een gedeelde ideologie willen steunen om zo hun belangen te verdedigen. De dingen veranderden echter toen de Democratische Partij afstand nam van het economisch denken van de New Deal. De traditionele partijpolitiek raakte in verval en een politiek van beroemdheden en persoonlijkheden kwam in opkomst. Verkiezingscampagnes werden gedomineerd door reclame en marketing waarin een aantrekkelijk persoonlijk verhaal geconstrueerd werd dat de plaats innam van standpunten en aantoonbare vaardigheden. Inhoud maakte plaats voor een uitgedacht imago.
Het tweepartijensysteem houdt de politiek in een ijzeren greep en politiek die gedreven wordt door onderwerpen is vervangen door een politiek van reversspeldjes met de Amerikaanse vlag, de tandpastaglimlach van een winnaar en een gelukkig gezinnetje.
De teloorgang van de inhoudelijke politiek heeft de activiteiten van gladde lobbyisten en belangengroepen ongetwijfeld gestimuleerd. Politici worden immers niet meer geconfronteerd met een gewetensconflict omdat er bij de electorale politiek geen principes meer aan te pas komen.
Dit cynisme ten opzichte van principes zien we terug in het verwerpen door de Republikeinse Partij van haar ideologische fanatici. Aanvankelijk waren de radicalen van de Tea Party van harte welkom bij Republikeinse bedrijfsdirecteuren maar na tegenvallende resultaten in 2012 kregen zij meer concurrentie van gematigder Republikeinen. Momenteel stellen de Republikeinse partijbonzen alles in het werk om het radicalisme binnen de partij te temperen om zich zo verzekerd te weten van het enig belangrijke principe: verkiesbaarheid.
De Democratische Partij negeert haar linkervleugel en behandelt deze afwisselend stiefmoederlijk en als een sta-in-de-weg. Dit trivialiseren van principes en ideologie bepaalt de loop van de geldstroom vandaag de dag.
In 2008 schreef ik:
Deze verkiezingscyclus heeft iets nieuws aan het licht gebracht: de Democraten halen voor hun campagnes meer geld op van de bedrijfsbelangen dan de Republikeinen die daar tot dusver succesvoller in waren. Dit proces begon voor de tussentijdse verkiezingen van 2006 en versnelde zich enorm tijdens de campagne voor de presidentsverkiezingen in 2008. In maart van dat jaar liep McCain met zijn donaties wel wat in op zijn democratische rivalen maar hij bleef uiteindelijk toch ver achter bij het totaal dat de twee Democraten bijeenbrachten.
Binnen het Democratische kamp werd het meeste geld van bedrijven binnengehaald door Hillary Clinton, tot Obama vooral in maart 2008 veel opstreek van de grote financials, advocaten en lobbyisten en vanuit de communicatie- en de medische sector.
Wall Street gaf duidelijk de voorkeur aan de Democratische kandidaten boven de Republikeinse. Eind 2007 gaven zeven van de acht voornaamste financials (Goldman Sachs, Citigroup, Morgan Stanley, Lehman Brothers, JP Morgan Chase, UBS en Credit Suisse) vooral aan de Democraten. Alleen Merrill Lynch gaf meer aan de Republikeinen terwijl dit bedrijf tegelijkertijd de belangrijkste donateur van Hillary Clinton was. The Wall Street Journal (3-4 februari 2008) wees erop dat Obama weliswaar een groot aantal bijdragen van kleine donateurs ontving maar dat "zelfs voor senator Obama de financiële sector de belangrijkste bron van inkomsten was". In februari liep Obama voorop in contributies van de farmaceutische industrie. Zijn eerste plaats in ontvangsten van de energiesector moest hij delen met Clinton. Dit wijst er sterk op dat het onwaarschijnlijk is dat kandidaten, en vooral Democratische kandidaten, hun sponsors uit het bedrijfsleven voor de voeten zullen gaan lopen.
Natuurlijk vreesden de Amerikaanse bedrijven niet eens dat Obama of Clinton hen ook maar een strobreed in de weg zouden leggen. Hoewel het Republikeinse programma openlijker en fanatieker in het voordeel van de bedrijven was probeerden de grote ondernemingen toch niet de verkiezingen die kant op te laten gaan. Op sociaal en buitenlands terrein mogen er dan verschillen zijn, de rijken en machtigen realiseerden zich dat de Democraten hen niet voor de voeten zouden lopen bij het afwerken van hun agendapunten. Zes jaar later lijken ze gelijk te krijgen.
Hoe het geld van de bedrijven losgekoppeld is van partijideologieën blijkt tevens uit de trend in de donaties door PAC's (*) aan afgevaardigden van beide partijen. In 1978 gaven bedrijven door middel van PAC's 40 procent van hun bijdragen aan vertegenwoordigers in het Huis van Afgevaardigden. In 2014 was dit percentage gestegen tot 74. Bedrijven doen geen pogingen om hun boodschap over te brengen, ze kopen openlijk alle kandidaten.
Bij de tussentijdse verkiezingen van 4 november dit jaar bleken de PAC's van het bedrijfsleven hun steun aan de Democraten (soms radicaal) verlegd te hebben naar de Republikeinen, zonder dat het bedrijfsleven of de kandidaten hun plannen danig wijzigden. Het gaat dus niet over issues maar over verkiesbaarheid.
Het is gemakkelijk te begrijpen dat een tweepartijenpolitiek in een tijdperk van extreme concentraties van rijkdom en media-invloed ver verwijderd is van een lichtend voorbeeld voor een democratisch proces. Daarom mogen we niet verwachten dat de uitslagen van dit gecorrumpeerde systeem democratisch zijn. Net zoals de vercommercialisering van producten leidt ook de vercommercialisering van de politiek uiteindelijk in de dominantie van de markten door een paar merken (partijen, kandidaten) met een minimaal onderling verschil. We kiezen onze leiders zoals we producten uit het schap in de supermarkt kiezen. Het Amerikaanse ondernemersland kiest ze allebei.
(*) PAC's: Political Action Committees, lobbygroepen waarbij bedrijven en andere belangengroepen zich moeten aansluiten om bij te dragen aan verkiezingscampagnes e.d. (N.v.d.V.)
Bron: ZZ's blog, 7 november 2014, vertaling: Frans Willems.