Sociaaleconomische redactie (*)
De inkomens- en vermogensongelijkheid binnen 18 geïndustrialiseerde landen die lid zijn van de OESO (Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling), is de afgelopen drie decennia sterk toegenomen. Op dit moment verdient de rijkste 10 procent van de inwoners van deze OESO-landen bijna tien keer zoveel als de armste 10 procent. In de jaren 80 verdienden deze rijken zeven keer meer dan de armste groep.
'We hebben een omslagpunt bereikt', zei secretaris-generaal Angel Gurría van de OESO donderdag 21 mei jl. bij de presentatie van een onderzoek van de organisatie van ontwikkelde economieën naar de toegenomen ongelijkheid. De ongelijkheid is niet eerder zo groot geweest binnen de OESO-landen, sinds de gegevens hierover worden bijgehouden, aldus Gurría. Nederland is een van de landen die is onderzocht.
Volgens de denktank betekent de grotere ongelijkheid in inkomens en vermogens tussen huishoudens een rem op de economische groei. In de studie 'In It Together: Why Less Inequality Benefit All' heeft de organisatie voor 19 OESO-landen berekend dat de stijgende ongelijkheid tussen 1985 en 2005 naar schatting 4,7 procent aan opgetelde economische groei heeft gekost in de periode van 1990 tot en met 2010. Gurría benadrukte in dit verband dat de door de OESO bepleite bestrijding van ongelijkheid niets te maken heeft met ethische of ideologische overwegingen, maar een kwestie is van verstandig economisch beleid.
De toegenomen ongelijkheid is volgens de OESO-studie mede een gevolg van de opkomst van flexibele arbeid. Een derde van de arbeidskrachten in de onderzochte landen werkt als uitzendkracht, op een tijdelijk contract of als zelfstandige zonder personeel. Gurría stelde dat de OESO-studie de mythe doorprikt dat deze flexibele arbeidsovereenkomsten een opstapje zijn naar een vast arbeidscontract, waaraan meestal een hoger inkomen is gekoppeld en dat meer zekerheid biedt.
In Zuid-Europese landen als Frankrijk, Italië en Spanje heeft slechts één op de drie werkenden met een flexibel contract na drie jaar een vaste arbeidsovereenkomst. In Noord-Europese landen geldt dat voor de helft van de flexkrachten. Vooral jongeren werken op tijdelijke basis.
Eurocommissaris voor Werk en Sociale Zaken Marianne Thyssen onderschreef bij de presentatie van het OESO-rapport in Parijs de aanbeveling dat landen de kloof tussen tijdelijk en vast werk moeten verkleinen. Dit moet ertoe leiden dat werkgevers medewerkers eerder in vaste dienst durven nemen. Dat mag echter niet betekenen dat alle zekerheid voor werknemers uit de vaste contracten wordt gehaald, zo waarschuwt Thyssen.
In Nederland moet de Wet werk en zekerheid de kloof tussen tijdelijk en vast verkleinen. Er bestaat echter veel discussie of deze wet, die per 1 juli van kracht wordt, daar werkelijk aan gaat bijdragen.
De OESO adviseert verder de arbeidsdeelname van vrouwen verder te bevorderen. Als vrouwen meer werken verkleint dat de inkomensongelijkheid, aldus de organisatie, zeker als zij daarbij dezelfde beloning en rechten krijgen als mannen. Meer aandacht voor onderwijs en levenslange scholing remt volgens Oeso eveneens de groeiende ongelijkheid.
Ten slotte kan ongelijkheid bestreden worden met herverdeling van inkomen via belastingen. Gurría bestreed het idee dat dit slecht is voor economische groei. 'Goed ontworpen en verstandige herverdeling gaat hand in hand met economische groei', aldus de OESO-voorman.
De ongelijkheid raakt ook steeds meer de lagere middenklasse, zei Gurría. Ze is het grootst in de OESO-landen Chili, Mexico, Turkije, de Verenigde Staten en Israël. Denemarken, Slovenië, Slowakije en Noorwegen kennen de minste ongelijkheid. Overal geldt dat de ongelijkheid in vermogen groter is dan in inkomen.
(*) FD, Economie & Politiek, 21-05-2015, auteur Laurens Berentsen.