Tibor Zenker, vicevoorzitter van de Partei der Arbeit Österreichs (PdA)
"Ik geloof dat, pas als we in deze zin meer Europa realiseren, als we Europa dus verder ontwikkelen, we de politieke dimensie van deze crisis begrepen hebben. Dan hebben we ook begrepen dat we de constructiezwakten, of liever gezegd de constructiegebreken bij de oprichting van de economische en monetaire unie, ofwel nu of helemaal niet verhelpen. Als we ze nu wegwerken, dan benutten we de kans van deze crisis", aldus Angela Merkel in de regeringsverklaring over de Europese Raad op 26 oktober 2011 in de Bondsdag. (Deze onjuiste gedachtelijn wordt ook door de GEAP/LEAP-denktank voorgestaan, red. M.)
Wat op het eerste gezicht ongevaarlijk tot zelfkritisch-constructief klinkt, bergt de kern van de monopoliekapitalistische 'oplossingsstrategieën voor de crisis' op politiek niveau in zich. Indachtig de grondvoorwaarden van het imperialisme, de prioriteiten van de daarbij passende klassenpolitiek en de machtsverhoudingen in de EU en in Europa, laat zich dit citaat al bijna als een dreigement lezen. De genoemde 'constructiezwakten' van de EU, of liever gezegd van de eurogroep en haar economische en fiscale verdragen, kunnen vanuit monopoliekapitalistisch zicht onder één simpele noemer gebracht worden: het ontbreekt aan (nog) effectievere mogelijkheden om daadkrachtig op te treden, aan eenzijdige controle-, sanctie- en verordeningsbevoegdheden.
Als keerzijde daarvan is daarom de (verdere) inperking van democratische rechten op meerdere niveaus nodig, op de eerste plaats van nationale soevereiniteitsrechten. Merkels onuitgesproken richtlijn luidt dan ook "inzetten op minder democratie!", om ervoor te zorgen dat het 'Brussels dictaat', dat - met geografisch cynisme - natuurlijk eerder uit de machtscentra Berlijn en Frankfurt am Main afkomstig is, ongehinderd wordt doorgevoerd. Daarin ligt de politieke 'kans' van de kapitalistische crisis en haar vervolgcrises, waarvan aangenomen wordt dat ze wezenlijke oorzaken - en dus ook oplossingsmogelijkheden - hebben op het institutioneel terrein van de burgerlijk-democratische natiestaten en van de EU-regelgeving.
Het is echt niet nodig hier nog eens uiteen te zetten dat ook de huidige mondiale economische crisis in essentie een overproductiecrisis is, die in het bijzonder verscherpt wordt door enerzijds de permanente overaccumulatie in het staatsmonopolistisch kapitalisme, die noodzaakt tot extra speculatieve beleggingen van overtollig kapitaal op de financiële markten, en anderzijds - met alle gepaste ironie - de uiteindelijk tot stand gekomen hernieuwde inpassing van het vroeger socialistische oosten en zuidoosten van Europa in het kapitalistische en imperialistische systeem. Omdat het kapitalisme zich niet kan onttrekken aan het realisatie- en reproductieprobleem, functioneert elke economische 'crisisoplossing' alleen maar als voorbereiding op de volgende crisis. Daartussenin ligt de economische catharsis. We willen ons nu echter weer wijden aan de politieke kant van de zaak.
Deze beschouwing moet natuurlijk voor alles beginnen met de Europese Unie. Dat is - zo staan de zaken - een imperialistisch bondgenootschap, maar wel met een uiterst geavanceerde institutionalisering. Tegen deze achtergrond kan de vraag naar haar verdere ontwikkeling gesteld worden. Daarvoor bestaan zeker meerdere scenario's. Van bijzonder belang hierbij kunnen de strategieën van de toonaangevende kringen van het Duitse monopolie- en financieel kapitaal zijn. Als het Duitse imperialisme enigermate in de buurt van het niveau van de hegemoniale macht Verenigde Staten wil komen en hun positie ooit ter discussie wil stellen, dan is de eerste stap in die richting de positie van leidende macht in Europa, vooreerst via de zoveel mogelijk onbetwiste dominantie in de EU.
Dit is het doel van het huidige project, dat door de crisis echt een hoop mogelijkheden heeft gekregen. Ook al bestaan er op de achtergrond allerlei onopgeloste verschillen (hoofdzakelijk binnen en tussen de Duitse politieke partijen) over bijvoorbeeld de concrete Atlantische en Ruslandstrategie, toch is de doelstelling van de Duitse herordening van Europa dezelfde als reeds rondom de Eerste en de Tweede Wereldoorlog in militaire vorm mislukt is. De huidige Duitse EU-politiek is de voortzetting van de oorlog met andere middelen. (...)
Als een dergelijke herordening van een Duits Europa wil slagen, dan moet die vanzelfsprekend gepaard gaan met nieuwe methoden van besluitvorming en nieuwe middelen van beslissingsgezag. Er is dan behoefte aan het instellen van instituties die onttrokken zijn aan democratische beïnvloeding, bijvoorbeeld permanente instellingen als de Europese Centrale Bank, maar ook gelimiteerde commissies als de 'trojka'. Het hoogste ideaal is de creatie van een 'economische regering', die haar legitimering juist haalt uit de economische crisis, maar meer nog uit de monetaire en begrotingscrises. In welke concrete vorm ook, in elk geval zal er sprake zijn van een soevereiniteitsverlies voor de nationale regeringen en parlementen, en daarmee indirect van een democratieverlies voor de landen, ook al wordt dit enigermate gemaskeerd door participatie-illusies op Europees niveau.
Nu al kunnen EU-instellingen ingrijpen in nationale wetgeving, in begrotingen en maatregelen van economische, sociale en arbeidsmarktpolitiek, in bewapeningskwesties en zelfs in vragen van oorlog en vrede. Aan het einde van deze ontwikkeling staat een volledige centralisatie van de belangrijkste agenda's. Overigens moet in deze context niet vergeten worden dat er brede overlappingen bestaan tussen leden van de EU en van de NAVO, hetgeen een extra dreigingspotentieel betekent.
Omdat zoiets nauwelijks zonder tegenspraak tot stand kan worden gebracht, moeten parallel hieraan ook binnen de natiestaten passende voorwaarden worden gerealiseerd, waarmee men zich voorbereidt op sociale en klassenstrijd, op anti-autoritaire opstanden en op een nationale anti-imperialistische bevrijdingsstrijd. Daarvoor staan ter beschikking: de uitbreiding van de bevoegdheden van allerlei inlichtingendiensten, de extra bewapening van de politie, de mogelijkheden voor de inzet van het leger in het binnenland, het geheel van de 'antiterreur'-bepalingen, de al lopende delegitimeringen, ja zelfs criminaliseringen van progressieve emancipatorische bewegingen en acties, niet in de laatste plaats van het socialisme - kortom: uitbouw van het staatsgezag, repressie en militarisering.
Tegelijk met democratische en rechtsstatelijke grondrechten, met mensen-, burger-, organisatie-, vergader- en persoonlijkheidsrechten, gingen en gaan sociale rechten verloren. Staatseigendom en verzorgingsstaat worden al sinds de jaren 1980 alsmaar verder afgebroken; dit waren immers niet zozeer bevochten verworvenheden van de sociaaldemocratie, als veelmeer - vanuit het zicht van het West-Europees kapitalisme - bijkomende schade van het 'reëel socialisme'.
Een algemeen onderdrukkings- en gezagsapparaat in politiek, economisch, sociaal en uiteindelijk ook militair opzicht creëert het imperialisme niet voor zijn plezier. Het moet naar binnen en naar buiten inzetbaar zijn, zo gauw de burgers ophouden brave onderdanen te zijn, of afzonderlijke volkeren geen onderdanige vazallen meer willen zijn. We zullen goed moeten kijken naar wat er in de toekomst in Griekenland gebeurt, en in Oekraïne, ook al ligt dat formeel buiten de EU. Want dat zijn de huidige proefvelden. (...)
Ook in het algemeen geldt: de ontwikkeling van een alomvattend EU-breed effectief bestuurs- en repressieapparaat onder Duitse leiding, zoals boven geschetst, is niet persé een gelopen race. De mogelijkheden ervan worden ook bepaald door de krachten van het verzet. Overigens zijn deze in de meeste EU-landen, ook in Duitsland zelf, nogal zwak ontwikkeld, maar sterker in bijvoorbeeld Portugal of Griekenland, dus juist in de 'crisislanden' aan de periferie van de EU. (...)
Als algemene les kan hoe dan ook gelden dat in kleinere of zwakkere EU-landen geen relevante maatregelen tegen de belangen van het monopoliekapitaal genomen kunnen worden, zolang men zich daar onderwerpt aan diens bondgenootschappen en dus aan diens regels. In dit soort landen - of het nu 'crisislanden' zijn als Griekenland of Portugal, of een stabiele, maar kleine staat als bijvoorbeeld Oostenrijk - kan geen sprake zijn van serieuze successen van een revolutionaire en antimonopolistische beweging zonder vooraf of tenminste gelijktijdig met de EU te breken. Dat is een duidelijke grens voor de serieuze hervormingsstrijd in de EU-periferie of in kleine lidstaten; daar moet het uittreden uit de EU een bijna verplicht onderdeel zijn van een antimonopolistisch programma en strategie. (...)
Voor de gedeeltelijk en half afhankelijke EU-landen, voor kleinere imperialistische staten als Oostenrijk, of voor Griekenland met zijn parasitaire oligarchie geldt zeker iets vergelijkbaars [als voor Duitsland]. Het directe [nationale] strijdperk voor hervormings- en revolutionaire strijd is niet verdwenen, ook al werken de grootste nationale monopolies transnationaal of zijn relevante delen van grote bedrijven en concerns in buitenlandse handen. Dit laatste betekent alleen maar dat zich bij de antimonopolistische strijd een zeker anti-imperialistisch element voegt, dat zich richt tegen de leidende imperialistische machten, waaronder niet op de laatste plaats Duitsland. Het gaat er hierbij om de nationale staatscontrole over de nationale hulpbronnen en over de politiek in steeds voldoende mate terug te krijgen, zeker in het geval de arbeidersklasse zich 'wil verheffen tot de leidende klasse' (Marx/Engels). De basis van de materiële politieke, economische en sociale verandering is en blijft in laatste instantie de natiestaat, want de EU is slechts bovenbouw, ongeacht hoe hoog haar afgedwongen institutionaliseringsgraad wordt opgeschroefd - want juist hieraan moet men zich onttrekken.
In het stadium van het imperialisme - dit verlaat de wereld alleen via de weg van de socialistische revolutie - geldt onvermijdelijk: "Er is maar één echt internationalisme: het toegewijd werken aan de ontwikkeling van de revolutionaire beweging en de revolutionaire strijd in het eigen land, de ondersteuning (door propaganda, door morele en materiële hulp) van zo'n strijd, van zo'n lijn en geen andere, in zonder uitzondering alle landen." (Lenin) Hier hebben we dus de dialectiek van het nationale en het internationale: de strijd voor de nationale bevrijding van het eigen land, in samenwerking met de bevrijdingsstrijd in de andere landen, die onverdeelde en maximale solidariteit verdienen ongeacht eventuele strategische meningsverschillen.
De overwinningen van revolutionaire bewegingen en omwentelingen in Europese landen zullen - bepaald door de ongelijkmatige ontwikkeling - op een dag nieuwe, vooreerst regionale en vervolgens Europese bondgenootschappen creëren, die de plaats van de EU innemen. De EU met haar klassenspecifieke sociale inhoud zal niet 'mee hervormd' worden en zeker geen subject kunnen zijn, zoals sommigen dromen, maar zal vernietigd en vervangen moeten worden (...) door samenwerkingsverbanden van vrije socialistische staten met werkelijk gelijke rechten, die het wederzijds voordeel dienen en niet de overheersing van de een over de andere; die zich verplichten tot het socialistisch internationalisme en niet tot kosmopolitische illusies, die slechts de heerschappij van het imperialisme steunen. Daarin ligt de kans voor de mensheid om een gemeenschappelijk Europa te stichten zonder onderdrukking en uitbuiting, zonder armoede en crises, zonder militarisme en oorlog, zonder imperialisme en fascisme.
Bron: Marxistische Blätter 4-2015; ook beschikbaar via het DKP-Nachrichtenportal.
Samenvatting en vertaling: Louis Wilms.