Ga naar deel 1, deel 3 (slot)
Torkil Lauesen en Zak Cope
Los van hun onderlinge verschillen zijn de economische theorieën het er wel over eens dat de productieprijs van een goed gelijk is aan de prijs van de materiële input plus de beloning voor degenen die aanspraak kunnen maken op een deel van de waarde van de betreffende productie. Deze beloning valt uiteen in enerzijds de lonen en anderzijds alle andere claims, zoals winst, huur/pacht en interest.
Maar wat is de onafhankelijke, economische variabele die de prijzen bepaalt? In de neoklassieke economie is de uiteindelijk beslissende factor 'de markt', dat wil zeggen de persoonlijke behoeften en voorkeuren van de consument. Die bepalen de prijzen van de eindproducten en deze op hun beurt bepalen de loonkosten en winstniveaus. Prijzen hebben dus tot doel de vraag op de markt te meten en ze komen tot stand tussen concurrerende handelaren onderling.
De marxistische waardetheorie daarentegen plaatst de prijsbepaling aan de productiekant van de economie. De productiekosten (of kostprijs) vormen de opstap voor de overgang van de waarde naar de marktprijs. De kostprijs van een product bestaat uit de kosten van het 'constant' kapitaal (grondstoffen, machines, gebouwen, onroerend goed, etc.) en het 'variabel' kapitaal (de lonen). Bovenop deze kostprijs moet de marktprijs tenminste de gemiddelde winstvoet opleveren. Dat is zo, omdat goederen voortdurend geproduceerd en gereproduceerd moeten worden, en anders, als de kapitalisten bij de verkoop niet de productiekosten plus een winst terugkrijgen, de (re)productie stopt. Daarom geeft in de marxistische economie de marktprijs de (re)productiekosten weer.
Hoe meten we de productiekosten, dat wil zeggen de input die nodig is om een goed te produceren? Prijzen, welke dan ook, kunnen we daarvoor niet gebruiken, omdat we die juist proberen te verklaren. Er is echter één ding gemeenschappelijk bij alle input ten behoeve van de productie van een goed, en dat is de menselijke arbeid. In een kapitalistische economie zijn alle marktprijzen in laatste instantie gekoppeld aan de hoeveelheid gebruikte arbeid. Wat Marx 'levende arbeid' of arbeidskracht noemde, is geen gewoon product. De prijs ervan - het loon - wordt niet alleen bepaald door de reproductiekosten ervan (de eigen productiekosten zoals voedsel, huisvesting en onderwijs), maar ook door de politieke strijd - de klassenstrijd - die de machtsverhoudingen tussen de klassen en groepen in de samenleving weergeeft. Terwijl vraag en aanbod nog voor de finale afwerking kunnen zorgen, vormen de (re)productiekosten, en daarmee de prijs van de arbeidskracht, dus de basisfactor die ten grondslag ligt aan de marktprijs.
Volgens Marx worden de prijzen van standaardgoederen bepaald door hun waarde. In hun onderlinge concurrentie om een aandeel in de winst moeten bedrijven de arbeidstijd, die nodig is voor de productie van de goederen, zo laag mogelijk houden door de invoering van de nieuwste technologieën. Terwijl de concurrentie binnen een productiesector leidt tot de vorming van standaardprijzen voor standaardproducten, resulteert de concurrentie tussen productiesectoren in de toe-eigening van een gemiddelde winstvoet door de standaardproducenten binnen elke sector. Opgeteld bij de productiekosten levert deze gemiddelde winstvoet de productieprijs op als een 'gemodificeerde' marktwaarde.
Ook al zijn de bij elkaar opgetelde prijzen van alle goederen gelijk aan het totaal van hun waarden, toch is de productieprijs van een specifiek goed niet noodzakelijkerwijs gelijk aan zijn waarde. Arbeiders in verschillende bedrijven, die volgens dezelfde loonschaal betaald krijgen en die elke dag hetzelfde aantal uren werken, creëren dezelfde hoeveelheid meerwaarde. Dat is het verschil tussen de tijd die de arbeider besteedt aan de reproductie van zijn eigen arbeidskracht en de totale tijd die hij aan het werk is. We kunnen er dan ook vanuit gaan dat de meer arbeidsintensieve bedrijven de meeste meerwaarde creëren en dus over de hoogste winstvoeten beschikken. De kapitaalbeweging tussen bedrijven en productiesectoren, en de daaruit resulterende veranderingen in vraag een aanbod, zorgen er echter voor dat de prijsniveaus uiteindelijk uitkomen in de buurt van het punt waarbij de winstvoet in alle bedrijfstakken hetzelfde is.
Omdat kapitaal wordt teruggetrokken uit bedrijfstakken met een lage winstvoet en geïnvesteerd wordt in sectoren met een hogere winstvoet, daalt in de eerste de output (het aanbod) en stijgt de prijs ervan boven de werkelijke som van waarde en meerwaarde die in de betreffende sector wordt gecreëerd; en omgekeerd natuurlijk. Op deze manier verkopen kapitalen met een verschillende organische samenstelling (de verhouding tussen constant en variabel kapitaal) uiteindelijk hun goederen tegen een gemiddelde prijs en wordt de meerwaarde min of meer gelijkmatig verdeeld over de productiesectoren afhankelijk van de hoogte van het voorgeschoten totaal kapitaal - constant plus variabel. Een gemiddelde winstvoet komt dus tot stand door de voortdurende zoektocht van concurrerende kapitalen naar hogere winst en de vlucht van kapitaal uit productiesectoren die goederen maken waar weinig vraag naar is, naar sectoren die goederen maken waar juist veel vraag naar is. In het algemeen geldt dat wanneer er ergens een goed verkocht wordt voor minder dan zijn waarde, er elders een ander goed is dat voor meer dan zijn waarde wordt verkocht.
Het is door hun transformatie in marktprijzen dat waarde en meerwaarde onder de kapitalisten binnen en tussen de sectoren worden verdeeld. Dat deze verdeling in werkelijkheid ongelijk is, komt door een hoge of lage organische en waardensamenstelling van het kapitaal, door huur of pacht verkregen via monopolie en monopsonie, door een relatief hoge of lage productiviteit, en door de tendens tot egalisering van de winstvoeten. Een dergelijke ongelijke waardenverdeling tussen kapitaal en arbeid is het gevolg van de respectieve aandelen - winsten en lonen - die ieder ontvangt als resultaat van de heersende klassenverhoudingen. En zeer belangrijk, er is ook tussen landen sprake van een ongelijke waardenverdeling door de verschillen in de nationale marktprijs van arbeidskracht (het loon) en van de goederen die de arbeid consumeert (het loonpakket).
Waar het kapitaal in staat is transnationaal te circuleren om zo de hoogste winst uit zijn investeringen te halen, worden tegenwoordig de productieprijzen op een mondiale schaal bepaald. De mobiliteit van kapitaal over nationale grenzen heen en de tendens tot egalisering van de winstvoet zijn ondanks enorme verschillen in uitbuitingsgraad (de verhouding tussen de arbeidstijd die nodig is voor de productie van het arbeidsvermogen en de concreet geleverde arbeidstijd) de voorwaarden voor de vorming van mondiale productieprijzen. Zoals de marxistisch econoom Henryk Grossman (al in 1929) schreef: "Eigenlijk wordt de prijsvorming op de wereldmarkt geleid door dezelfde principes als van toepassing zijn in een conceptueel geïsoleerd kapitalisme. Dit laatste is niet meer dan een theoretisch model; de wereldmarkt daarentegen is als eenheid van specifieke nationale economieën iets reëels en concreets. Tegenwoordig worden de prijzen van de belangrijkste grondstoffen en eindproducten internationaal bepaald, op de wereldmarkt. We hebben niet langer te maken met een nationaal prijsniveau, maar met een niveau dat op de wereldmarkt tot stand komt."
De accumulatie van kapitaal vindt op wereldschaal plaats voor zover er geen wettelijke of politieke belemmeringen bestaan voor vrije handel en investeringen. Omdat de kapitalistische productieverhoudingen zich verder uitbreiden, is de waarde die op wereldniveau door arbeid wordt gecreëerd, gekoppeld aan het 'gemiddelde' mondiale ontwikkelingsniveau van de productiekrachten. Howard Nicolas schreef (in 2015): "Op het moment dat een goed onderdeel wordt van de reproductie van een op ruil gebaseerd economisch systeem, wordt volgens Marx de arbeid die gebruikt wordt bij de productie ervan, onderdeel van de arbeid die nodig is voor de reproductie van het gehele systeem, en kwalitatief gelijkwaardig aan alle andere arbeid die gebruikt wordt bij de productie van alle andere goederen die ook onderdeel zijn van de reproductie van dat economisch systeem."
Dit geldt zowel voor nationale als voor internationale economieën. Op mondiaal niveau echter verschilt de prijs van arbeidskracht - het loon - enorm tussen Noord en Zuid.
In een wereld waarin de marktprijzen van goederen steeds mondialer worden, maar de marktprijs van de arbeidskracht afhangt van de klassenstrijd - zowel in het verleden als in het heden - is het resultaat een herverdeling van waarde van landen met lage lonen naar landen met hoge lonen. Daarom moet het imperialisme verklaard worden in de context van de transformatie van waarde in prijs. Beweren dat hierdoor het begrip uitbuiting verplaatst wordt van de productiesfeer naar de circulatiesfeer is evenwel niet gepast.
Het is immers menselijke arbeid die waarde creëert, en het is meerarbeid die meerwaarde produceert. Maar (meer)waarde is geen fysieke eigenschap die arbeid aan goederen toevoegt als een soort molecuul dat ingebouwd en opgeslagen wordt in het product. Integendeel, waarde en de transformatie van waarde in marktprijs zijn het resultaat van maatschappelijke verhoudingen tussen arbeid en kapitaal, en tussen kapitalen onderling. Het is de transformatie van waarde in marktprijs die ervoor zorgt dat het accumulatieproces op een uitgebreidere schaal voortgaat. Dit uitgebreidere kapitaalcircuit omvat de transformatie van waarde en meerwaarde in winst én de transfer van waarde van het Zuiden naar het Noorden op basis van de lage prijzen die door het Noorden betaald worden voor door het Zuiden geproduceerde goederen. Uitbuiting vindt dus niet plaats in een specifieke productiesector of nationale economie; het is het resultaat van het gehele mondiale proces van kapitaalaccumulatie.
We kunnen nu van deze theoretische beschouwingen overstappen op een kenmerkend voorbeeld van deze dynamiek, en wel de geglobaliseerde productie van de alom aanwezige Apple iPad.
Bron: Monthly Review, jg. 67 nr. 3, juli-augustus 2015, pag. 54 t\m 67; of http://monthlyreview.org/2015/07/01/imperialism-and-the-transformation-of-values-into-prices/
Vertaling: Louis Wilms.