Zoltan Zigedy
Weinig recensies zijn zo bevredigend als de recensie geschreven door Paul Krugman over Robert Reich's boek 'Saving Capitalism: For the Many, Not the Few', op 17 december 2015 gepubliceerd in de New York Review of Books. Om te beginnen was het goed om de grimmige openhartigheid te ontdekken die schuilgaat achter de titel van Reich's boek. 'Saving capitalism' impliceert dat het kapitalisme op het punt van instorten staat, geconfronteerd met het gevaar van volledige teloorgang, een implicatie die ik zowel geloof als verwelkom.
Robert Reich, Paul Krugman en Joseph Stiglitz, een andere collega, hebben gemeen dat zij hoogstaande academische prestaties op hun naam hebben staan op het gebied van economie en zij vormen een intellectueel driemanschap dat niet-marxistisch links in de VS van informatie voorziet. Ook al zijn zij het niet over alles eens, ze delen een gezamenlijke basisset van overtuigingen over de levensvatbaarheid van het kapitalisme en de noodzaak om te hervormen. De overduidelijke urgentie die Krugman en Reich naar voren brengen is voor hen ongebruikelijk.
De door hen gevoelde urgentie draait om de dramatische toename van economische ongelijkheid in de belangrijkste kapitalistische landen, in het bijzonder in de Verenigde Staten. Krugman benadrukt dat ongelijkheid een thema is dat Reich en hijzelf twintig jaar geleden "al serieus namen". Dat kan best zo zijn, maar ik denk dat het eerlijk is te zeggen dat geen van beiden de toename van de ongelijkheid serieus zag als een structureel kenmerk van het kapitalisme, totdat het belangrijke werk van Thomas Piketty twee jaar geleden werd gepubliceerd.
Krugman neemt ons mee op een intellectuele reis, waarbij hij in heldere, niet technische termen schetst hoe Reich, hijzelf en andere niet-marxistische economen in de afgelopen decennia hun opvatting over de oorzaken van de toenemende ongelijkheid hebben gewijzigd. Waar Krugman op uitkomt is ronduit geweldig: hij beschrijft, ongetwijfeld onbewust, een ontwikkeld kapitalisme dat lijkt op het kapitalisme zoals marxisten dat ruim een halve eeuw geleden hebben beschreven.
Decennia geleden geloofden liberale economen, behorend tot de heersende stroming, dat de toenemende ongelijkheid in de VS werd veroorzaakt door een slechte match tussen technologische eisen en werknemersvaardigheden. Krugman verwijst naar de theorie van 'skill-biased technological change' (SBCT) [nvdr: veranderingen in productietechnologie die gunstiger zijn voor geschoolde dan ongeschoolde arbeiders]. In dat kader werd onderwijs en scholing gezien als de grote 'gelijkmakers', voor het herstel van rijkdom en inkomen voor hen die achterop raakten.
Maar nu vandaag de dag het verband tussen opleidingsniveaus en compensatie is verbroken verwerpen de economen SBCT als een adequate verklaring en de sleutel tot de aanpak van de groeiende ongelijkheid. De toename van het aantal met studieschulden overladen afgestudeerden dat werkzaam is in callcentra doet die illusie absoluut teniet. Of zoals Krugman het slim formuleert: ... "hedgefund-managers en docenten aan een middelbare school hebben een vergelijkbaar formeel opleidingsniveau."
Maar economen grepen toen naar een ander technologisch voorbeeld: robots en andere productiviteitsverhogende apparaten die arbeiders vervingen. Maar Krugman maakt korte metten met deze verklaring: ... "als we een robot gestuurde technologische revolutie meemaakten, waarom leek de productiviteitsgroei dan af te remmen in plaats van te versnellen? ... als het eenvoudiger werd om mensen door robot's/machines te vervangen, zouden we een toename in bedrijfsinvesteringen hebben moeten zien, omdat bedrijven dan snel gebruik zouden maken van de nieuwe mogelijkheden. Maar we hebben dat niet zien gebeuren. In werkelijkheid hebben bedrijven hun winsten steeds vaker ondergebracht bij banken of winsten gebruikt om aandelen terug te kopen."
Krugman verwerpt dus een technologische verklaring voor de toename van ongelijkheid. In plaats daarvan dringt hij erop aan dat we de kern van Reich's studie in overweging nemen: monopoliemacht. De concentratie van de economische macht in handen van minder spelers in de wereld van de concerns veroorzaakt de toenemende economische ongelijkheid. Volgens Krugman en Reich ..."is het zichtbaar met het blote oog dat onze economie bestaat uit veel meer monopolies en oligopolies dan uit de talloze kleinere, concurrerende bedrijven die een vaste hoeveelheid produceren tegen een redelijk gelijkblijvend inkomen, in tegenstelling tot wat economen vaak beweren."
Waarom deden Reich en Krugman er zo lang over om tot deze conclusie te komen, een onderwerp waar Lenin ruim honderd jaar geleden al mee bezig was? Marxistische schrijvers zoals Paul Baran en Paul Sweezy wijdden bijna vijftig jaar geleden een volledig, invloedrijk boek aan het monopoliekapitalisme.
Krugman, verontschuldigend ("een intellectuele en een beleidsmatige fout!"), schrijft de verwaarlozing van het verschijnsel monopolies door de meeste economen toe aan een invloedrijke verhandeling van Milton Friedman uit 1953, die de effecten van monopoliemacht op belangrijk economisch gedrag nadrukkelijk verwierp.
Dus niet-marxistische economen en hun politieke bondgenoten hebben het concept van monopoliemacht tot zeer recent geminacht, een concept dat marxisten tot de kern van hun analyses hebben gemaakt gedurende het grootste deel van de twintigste eeuw. Wat "voor het blote oog zichtbaar is" beïnvloedt nu de theorieën omarmd door de linkse hervormers.
Maar Krugman en Reich onthullen nog een cruciaal verband: tussen economische macht (monopoliemacht) en politieke macht ("en dit verbindt de zaak van macht op de markt met politieke macht"). Ze beschrijven monopoliemacht als ondersteund, beschermd en uitgebreid door politieke actoren. Tegelijkertijd beschrijven ze politieke actoren als geselecteerd, gevoed en geleid door monopoliemacht.
Dit creëert een verontrustend raadsel voor diegenen die het kapitalisme willen hervormen. Reich concludeert, in Krugman's woorden: ..."met groeiende rijkdom aan de top kan steeds meer politieke invloed worden gekocht, via campagnecontributies, lobbyen en voordelen van 'draaideurpraktijken' [nvdr: belangenverstrengeling van private en politieke sector]. Politieke invloed wordt aangewend om de spelregels te herschrijven, zoals aanpassing van antitrustwetten [nvdr: wetten tegen concurrentiebeperking en monopolievorming], deregulering, veranderingen in contractenrecht en kapotmaken van vakbonden, op een manier die de concentratie van inkomen bevordert. Het resultaat is een soort spiraal, een vicieuze cirkel van oligarchie" [nvdr: macht in handen van een kleine groep mensen].
Afgezien van de botsende metaforen van cirkels en spiralen omvat deze verklaring redelijk het mechanisme achter de socio-economische structuur die marxisten 'staatsmonopolie-kapitalisme' noemen. Voor marxisten brengt kapitaalsconcentratie noodzakelijkerwijs monopoliekapitalisme voort, dat vervolgens volledig versmelt met de staat en een wederzijds versterkende synthese creëert. De staat functioneert en heerst in het belang van het monopoliekapitaal en houdt toezicht op de economie, om zo de levensvatbaarheid en het succes van het monopoliekapitaal te maximaliseren. Het monopoliekapitaal legitimeert de staat en selecteert en 'benoemt' zijn opzichters. Niets laat deze verstrengeling meer zien dan de reddingsoperaties bij crises van megabedrijven ("te groot om verloren te laten gaan") en de toenemende oprichting van internationale bestuursorganen en handelsverdragen. Niets laat de politieke dominantie van het monopoliekapitaal beter zien dan de beslissende rol van het geld van megabedrijven in het [Amerikaanse, nvdr] tweepartijenspel.
Met de erkenning van de onmisbare schakel tussen monopoliekapitaal en de staat komen Krugman en Reich tot een inzicht dat parallel loopt met die marxistische theorieën die de periode na de Tweede Wereldoorlog karakteriseren als een stadium van monopoliekapitalisme. Terwijl sommige kenmerken van die kenschets onderwerp van discussie waren en soms nog zijn (zie bijvoorbeeld 'Politico-Economic Problems of Capitalism', Y. Varga, 1968) zouden de meeste marxisten de twee economen enthousiast verwelkomen tot hun kamp met betrekking tot dit belangrijke onderwerp.
Maar anders dan marxisten, die de omverwerping van het kapitalisme zien als het uiteindelijke antwoord op dit huwelijk tussen monopoliemacht en politieke macht, blijven Krugman, Reich en hun liberale sociaaldemocratische collega's achter met het raadsel dat onontkoombaar volgt uit hun conclusies over de oorzaak van de ongelijkheid. De economische hervormingen die zij voor ogen hebben om de groei van de ongelijkheid te vertragen worden volledig geblokkeerd door de enorme politieke macht waarmee ze worden geconfronteerd. En de politieke macht die wordt ingezet tegen hervormingen van het systeem, want politieke macht is de hefboom van monopoliemacht. Met andere woorden, de bevindingen van Krugman en Reich bevestigen dat monopolies het politieke proces hebben vastgezet en dat zorgt ervoor dat de monopolies blijven groeien, hand in hand met ongelijkheid.
Krugman herkent duidelijk dat ingewikkelde raadsel en heeft ernstige twijfels over de nostalgische terugblik van Reich op het verleden en diens geloof dat een 'New Deal'-achtige oplossing op magische wijze naar voren zal komen uit het amorfe 'populisme' van kandidaten van beide politieke partijen (Reich noemt Ted Cruz!). Natuurlijk heeft Krugman gelijk dat hij Reich's nostalgische antwoord verwerpt, maar hij heeft geen alternatief te bieden.
Wij concluderen dat de groeiende ongelijkheid alleen gestopt kan worden als het programma om het kapitalisme te redden verruild wordt voor een programma dat het kapitalistische systeem krachtig uitdaagt en aan de kaak stelt. We hopen dat Krugman en Reich in de toekomst dezelfde conclusie zullen trekken.
Bron: ZZBlogs, 20 december 2015, vertaling J. Bernaven.