Ron Verhoef
Het onderwijs blijft in beweging. Dat is al jaren zo. De ene vernieuwing is nog niet afgerond of de volgende komt er alweer aan. De meeste hervormingen werden altijd ingegeven door kortetermijndenken. Vorig jaar kondigde staatssecretaris Dekker echter aan dat hij de tijd wil nemen om na te denken over het onderwijs van de toekomst. Om na te denken over hoe onderwijs eruit moet zien is niet slecht. Nederland loopt op dat terrein echt achter. In Vlaanderen zijn ze daar bijvoorbeeld al veel verder mee.
Het is dan ook niet verbazingwekkend dat de eerste voorlopige bevindingen van de commissie Schnabel, die zich boog over onderwijs 2032, zeer veel overeenkomsten vertoont met het in 2013 verschenen Masterplan Onderwijs van het ministerie van Onderwijs van Vlaanderen. Zoals de onderzoekers van het boek Het Onderwijsdebat aantonen zitten daar goede en minder goede kanten aan.
Het positiefste is dat er langzaam een beweging terug is naar het idee dat onderwijs ook voor zelfontplooiing nodig is. Jarenlang werd alles in het onderwijs zo ingericht dat leerlingen werden klaargestoomd voor de arbeidsmarkt. Inmiddels blijkt echter dat de groepen die zo zijn opgeleid beginnen vast te lopen in de maatschappij en allerlei, met name psychosociale, problemen hebben. Schnabel concludeert dan ook dat het echt nodig is dat het onderwijs algemeen vormend is. Dat kan ook haast niet anders want ontwikkelingen gaan zo snel dat iemand vakkennis meegeven waar hij zijn hele leven wat aan heeft, niet meer mogelijk is. Leerlingen basiskennis en vaardigheden aanleren is daarom zinvoller.
Er zitten natuurlijk ook negatieve kanten aan een brede opleiding. Niet alle leerlingen zijn breed geïnteresseerd. Hoe ga je bijvoorbeeld om met autisten die vaak juist heel erg op één vakgebied gericht zijn? Als je veel gaat inzetten op algemene vorming hoe moet dan het deel van de opleiding eruitzien dat wel gericht is op een later beroep? Verder vereist verbreding van het bedrijfsleven dat ze jonge werknemers zelf verder moeten gaan bijscholen. Wil en kan het bedrijfsleven dat wel? De grote bedrijven willen en kunnen dat wel, maar voor een kleine zelfstandige met een paar personeelsleden zal dat niet zo liggen.
Het grootste probleem is dat het moeilijk te voorspellen is hoe de arbeidsmarkt er over 20 jaar uitziet. De technologisering gaat verder. Dat kan betekenen dat bepaalde beroepen gaan verdwijnen. Hoe kun je daarop inspelen? De eerste conclusies van Schnabel geven daar geen antwoord op.
Al met al is de grootste winst van het rapport echter dat het de leerling centraal zet en hoe logisch dat ook lijkt, het is ook redelijk nieuw. Jarenlang lazen we vooral rapporten waarin het bedrijfsleven centraal stond. Het is niet zo dat Schnabel helemaal geen belang hecht aan dat bedrijfsleven, integendeel, maar in ieder geval heeft hij de leerling weer in beeld.
De discussie die Schnabel voor het onderwijs voert is wellicht ook een aanzet om te beginnen met een andere discussie, namelijk hoe moet een hoog technologische samenleving eruitzien, als straks veel arbeid wordt overgenomen door robots? Kan zo'n samenleving wel kapitalistisch zijn? Die laatste vraag zal voor Schnabel en Den Haag natuurlijk een stap te ver zijn, maar is wel van wezenlijk belang.