Imperialisme in de 21ste eeuw

i-006-135.jpg
Activisten maken duidelijk waar kapitalisme voor staat tijdens de acties gedurende de NAVO-veiligheidsconferentie in München op 10 februari jl. Zij maken duidelijk dat kapitalisme mensen en de natuur opgebruikt door private toe-eigening, dat het leidt tot oorlog (Krieg) en tot crisis (Krise) en daarmee tot eenmassale vluchtelingenstroom. (Foto: ZLV)

John Smith

De globalisering van de productie en de verplaatsing ervan naar lagelonenlanden zijn de belangrijkste en meest dynamische veranderingen van het neoliberale tijdperk. De fundamentele drijvende kracht hierachter is wat sommige economen de 'mondiale arbeidsarbitrage' noemen: de inspanningen van bedrijven in Europa, Noord-Amerika en Japan om hun kosten te verlagen en hun winsten te verhogen door hoger betaalde binnenlandse arbeid te vervangen door goedkopere buitenlandse arbeid.

Dit gebeurt óf door emigratie van productie ('outsourcing') óf door immigratie van arbeiders. Verlaging van tarieven en verwijdering van belemmeringen voor kapitaalstromen hebben de migratie van productie naar lagelonenlanden aangemoedigd, maar militarisering van grenzen en toenemende vreemdelingenhaat hebben het tegenovergestelde effect gehad op de migratie van arbeiders uit deze landen - ze stoppen deze niet helemaal, maar ze remmen de stroom ervan wel af en versterken de kwetsbare tweederangspositie van migranten. Het resultaat is dat de fabrieken - evenals de goederen die erin gemaakt worden, en de kapitalisten die de eigenaren ervan zijn - ongehinderd de Amerikaans-Mexicaanse grens oversteken en met gemak de muren van Fort Europa passeren, maar dat aan de menselijke wezens die erin werken, het recht op doorgang wordt ontzegd. Dit is een karikatuur van globalisering - een wereld zonder grenzen voor alles en iedereen, behalve voor werkende mensen.

De mondiale loonverschillen, die in belangrijke mate het gevolg zijn van het tegengaan van het vrije verkeer van arbeid, zorgen voor een verstoorde afspiegeling van de mondiale verschillen in uitbuitingsgraad (simpel gezegd het verschil tussen de door de arbeiders gecreëerde waarde en hun loon). De productieverschuiving in zuidelijke richting betekent dat behalve de winsten van de ondernemingen met een hoofdkwartier in Europa, Noord-Amerika en Japan, en de waarde van allerlei soorten uit deze winsten voortgekomen financiële activa, ook de levensstandaard van de burgers in deze landen in hoge mate afhankelijk is geworden van de hogere uitbuitingsgraad van arbeiders in de zogenoemde 'opkomende landen'. De neoliberale globalisering moet dan ook aangemerkt worden als een nieuwe, imperialistische ontwikkelingsfase van het kapitalisme, waarbij 'imperialisme' gedefinieerd wordt door zijn economische essentie: de uitbuiting van levende arbeid in het zuiden door kapitalisten in het noorden.

[Smith presenteert in zijn artikel eerst de resultaten van empirisch onderzoek van de mondiale productieverschuiving naar lagelonenlanden. Hij noemt als belangrijkste kenmerk hiervan de imperialistische superuitbuiting in die landen, die zich onderscheidt door een uitbuitingsgraad die hoger ligt dan het mondiaal gemiddelde. Vervolgens probeert hij dit te verklaren in termen van Marx's waardetheorie. Aan de orde komen: de dependenciatheorie en haar critici; Lenin en het imperialisme; Het kapitaal en de imperialismetheorie van Marx; 'de derde vorm van meerwaardeverhoging'; en tot slot de conclusie. Wij beperken ons hier tot de laatste twee paragrafen.]

'De derde vorm van meerwaardeverhoging'

In deel I van Het Kapitaal heeft Marx diepgaand twee manieren onderzocht, waarop kapitalisten trachten de uitbuitingsgraad te verhogen: (1) de werkdag verlengen om zo de 'absolute meerwaarde' te verhogen; en (2) de noodzakelijke arbeidstijd verkorten door de productiviteit van de consumptiegoederen producerende arbeiders te vergroten om zo de 'relatieve meerwaarde' te verhogen. Op meerdere plaatsen verwijst hij nog naar een derde manier: de meerwaardetijd kan uitgebreid worden "door het loon van de arbeider omlaag te drukken tot onder de waarde van zijn arbeidskracht", maar hij voegt er dan aan toe: "Ondanks de belangrijke rol die deze methode in de praktijk speelt, kunnen we er hier geen rekening mee houden, omdat we ervan uitgaan dat alle goederen, dus ook arbeidskracht, voor hun volledige waarde worden gekocht en verkocht."

"Het omlaag drukken van het loon van de arbeider tot onder de waarde van zijn arbeidskracht" wordt twee hoofdstukken verder weer genoemd bij de bespreking van de gevolgen voor arbeiders wanneer "machines - langzamerhand de controle overnemen over het geheel van een bepaald productiegebied", met als resultaat dat "een gedeelte van de arbeidersklasse - overbodig gemaakt - de arbeidsmarkt overspoelt en ervoor zorgt dat de prijs van de arbeidskracht tot onder zijn waarde daalt."

De hedendaagse relevantie hiervan hoeft nauwelijks uitgelegd te worden. Een enorm groot segment van de arbeidersklasse in het mondiale Zuiden is 'overbodig gemaakt' door het onvermogen van de moderne productiemethoden om zoveel arbeid te absorberen dat een stijging van de werkloosheid wordt voorkomen. Nog voordat we rekening houden met de veel hardere arbeidsomstandigheden die in de lagelonenlanden overheersen, oefent dit alleen al een zodanig sterke kracht uit dat de 'prijs van de arbeidskracht tot onder zijn waarde daalt'.

Als hij in deel III van Het Kapitaal de "tegenwerkende krachten" bespreekt, die de tendentiële daling van de winstvoet afremmen, refereert Marx opnieuw kort aan deze derde manier van meerwaardeverhoging. Een van deze tegenwerkende factoren, de "Vermindering van lonen tot onder hun waarde", wordt in slechts twee korte zinnen behandeld: "zoals veel andere dingen, die erbij gehaald zouden kunnen worden, heeft ook dit niets te maken met de algemene kapitaalanalyse, maar hoort het thuis bij een bespreking van de concurrentie, en die wordt in dit werk niet behandeld. Desondanks is het een van de belangrijkste factoren bij het afremmen van de tendentiële daling van de winstvoet."

Marx liet niet alleen de verlaging van lonen tot onder hun waarde terzijde, hij paste nog een abstractie toe die nodig was voor zijn 'algemene kapitaalanalyse', maar die ook afgezwakt moet worden als we de huidige ontwikkelingsfase van het kapitalisme willen onderzoeken: "Het onderscheid tussen de meerwaardevoeten in verschillende landen en dus tussen verschillende nationale niveaus van uitbuiting van arbeid liggen geheel buiten het doel van ons huidig onderzoek."

En juist dit moet het startpunt vormen voor een theorie van het hedendaagse imperialisme. Bij de door loonarbitrage gedreven globalisering van de productie gaat het in eerste instantie niet om absolute meerwaarde. Lange uren zijn weliswaar heel gewoon in lagelonenlanden, maar de lengte van de werkdag is niet de voornaamste aantrekkingskracht voor bedrijven om te outsourcen. Evenmin gaat het bij deze vorm van globalisering om relatieve meerwaarde. De noodzakelijke arbeid wordt in het algemeen niet gereduceerd door de toepassing van nieuwe technologie. Sterker nog, outsourcing wordt juist vaak gezien als alternatief voor investeringen in nieuwe technologie. Dit type globalisering wijst echter wel op superuitbuiting. Zoals Andy Higginbottom stelt: "Superuitbuiting is - de verborgen algemene essentie die het imperialisme karakteriseert. Niet omdat de zuidelijke arbeidersklasse minder waarde produceert, maar omdat ze meer onderdrukt wordt en sterker uitgebuit." (The system of accumulation in South Africa, 2011)

Conclusie

De empirische analyse van de neoliberale globalisering maakt duidelijk dat arbeidsarbitrage - het gevolg van de hogere uitbuitingsgraad die in de lagelonenlanden overheerst - de fundamentele, drijvende kracht is. De centrale conclusie uit onze terugblik op Het Kapitaal van Marx is dat het bij deze globalisering gaat om de derde vorm van meerwaardeverhoging, waarvan het belang door Marx wel werd onderstreept, maar die hij uitsloot van zijn algemene theorie. Hier ligt de enig mogelijke, stevige basis voor een heropleving van het marxisme op wereldschaal. Deze centrale conclusie maakt het ons ook mogelijk om de plaats van het neoliberale tijdperk in de geschiedenis te zien. In Grundrisse merkt Marx op: "Zolang het kapitaal zwak is, blijft het steunen op de krukken van de voorbije productiewijzen. Zo gauw het zich sterk genoeg voelt, gooit het deze krukken weg en beweegt het zich in overeenstemming met zijn eigen wetten. Op het moment dat het begint te ontdekken dat het zelf een barrière vormt voor de verdere ontwikkeling en het zich daarvan ook bewust begint te worden, zoekt het zijn heil in vormen die - door het beperken van de vrije concurrentie - de heerschappij van het kapitaal vollediger lijken te maken, maar die tegelijkertijd de voorboden zijn van zijn ontbinding en van het einde van de kapitalistische productiewijze."

Dit komt verrassend goed overeen met Lenins redenering dat "het kapitalisme pas op een bepaald en zeer hoog niveau van zijn ontwikkeling kapitalistisch-imperialisme werd, en wel toen sommige van zijn fundamentele kenmerken in hun tegendeel begonnen te veranderen, toen de elementen van de overgangsperiode van kapitalisme naar een hoger sociaal en economisch system hun vorm hadden gekregen en zich in alle sferen openbaarden." (uit: Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme, 1916) De opkomst van het kapitalisme was afhankelijk van de meest barbaarse vormen van 'primitieve accumulatie', zoals de deportatie van miljoenen Afrikaanse slaven, de koloniale plundering en de opiumhandel. Toen het kapitalisme zijn fase van volwassenheid bereikte en de volledige controle over het productieproces overnam, bloeide de concurrentie en kwamen de interne wetten van het kapitalisme maximaal tot uiting. In zijn periode van neergang, tenslotte, leunt het kapitalisme voor zijn overleven op andere vormen dan vrije concurrentie - monopolie, enorm toegenomen overheidsinterventie in alle aspecten van het economische leven, 'accumulatie door onteigening', imperialisme - maar wel ten koste van de verstoorde werking van zijn wetten en de oprichting van nieuwe barrières voor de expansie van de productiekrachten.

Hoe verhoudt zich deze opeenvolging in de tijd tot de drie vormen van meerwaardeverhoging, zoals besproken in dit artikel? In het nog onrijpe kapitalisme was het verhogen van de absolute meerwaarde - de uitbreiding van de werkdag tot en over zijn fysieke grenzen - het belangrijkste. Toen het kapitalisme eenmaal de controle had verkregen over het productieproces, werd de relatieve meerwaarde - de technologische verbeteringen om de tijd te verminderen die nodig was voor de productie van de consumptiegoederen voor de arbeiders - de belangrijkste vorm, ook al bleef te allen tijde het voortbestaan noodzakelijk van veel brutalere en achterhaalde vormen van overheersing, vooral in de onderworpen landen. In het neoliberale tijdperk werd de mondiale arbeidsarbitrage steeds meer de overheersende vorm in de kapitaal-arbeidverhouding. Dit is een manier van toe-eigening waarbij het kapitalisme door middel van nationale onderdrukking in staat is de waarde van de arbeidskracht in de 'opkomende landen' te verlagen. Deze derde vorm van meerwaardeverhoging domineert nu de kapitaal-arbeidverhouding. De proletariërs in de semi-koloniale landen zijn de eerste slachtsoffers ervan, maar ook brede massa's van de werkende bevolking in de imperialistische landen hebben met armoede te maken. Toegenomen superuitbuiting van nieuwe, jonge en vrouwelijke proletariërs in lagelonenlanden redde het kapitalisme uit het gat waarin het in de jaren 1970 terecht was gekomen. Nu is het hun missie om samen met de arbeiders in de imperialistische landen een nieuw gat te graven - het graf om het kapitalisme in te begraven en zo de toekomst van de menselijke beschaving veilig te stellen.

Bron: http://monthlyreview.org/2015/07/01/imperialism-in-the-twenty-first-century/

Vertaling: Louis Wilms.