Obama licht een tipje van de sluier op

i-009-011.jpg
De Amerikaanse president Barack Obama heeft persconferentie op Cuba, waarbij hij ook reageert op de aanslagen in Brussel. Het failliet van de politiek van de bezettingsoorlogen in Irak en Afghanistan durft hij nog niet openlijk toe te geven. (Foto: ZLV)

Zoltan Zigedy

De meeste Amerikaanse presidenten gebruiken de tijd na hun pensionering om uitgebreid stil te staan bij de gebeurtenissen die zich tijdens hun termijn afspeelden. Hun openhartige en persoonlijke observaties geven ze pas prijs als ze afstand hebben genomen van mensen, plaatsen en werkzaamheden die deel uitmaakten van hun ambtelijke plichten. De mythe van het onkreukbaar presidentschap vereist dat niets de illusie van soberheid, fatsoen en onbaatzuchtigheid verstoort. Het is daarom ongebruikelijk dat een president meningsverschillen en vertrouwelijkheden in de openbaarheid brengt terwijl hij nog regeert. Obama's uitlatingen tegenover 'The Atlantic'-journalist Jeffrey Goldberg ('The Obama Doctrine', april 2016) zijn daarom zeer opmerkelijk.

Goldberg is bepaald geen linkse rakker. In het commentaar waarmee hij zijn interviewreeks vergezeld laat gaan betoont hij zich een trouwe consument en verspreider van de officiële retoriek over helden en schurken, over liefhebbers en haters van de vrijheid. Voor Goldberg zijn Khadaffi, Assad, Hugo Chávez, Poetin en anderen die de Amerikaanse dictaten trotseren de verpersoonlijking van het kwaad, terwijl despoten die de lijn van Washington volgen vrijuit gaan. Het feit dat Obama dit simplistische beeld niet automatisch bevestigt maakt het interview uiterst interessant.

Voor de altijd op schandaal beluste media werkte Obama's openlijke minachting voor Amerikaanse bondgenoten die hij 'profiteurs' noemde als een lap rood vlees. Ze genoten van de lasterpraatjes over veronderstelde vrienden als Hollande, Cameron, Erdogan en de Saoedi's. Bij de implicaties van Obama's opmerkingen stonden zij echter niet stil. Ze probeerden niet om ze te bezien in het licht van de nieuwe machtsverhoudingen en verschuivende bondgenootschappen.

De regering Obama neemt al een tijd afstand van het triomfalisme dat de VS als enige dominante supermacht na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie kenmerkte. De president wil ons doen geloven dat dit deel uitmaakt van een rationele, afgemeten politiek die hij 'realistisch' en 'internationalistisch' noemt, waarmee hij afstand neemt van het 'isolationisme' en het 'progressieve interventionisme'. In werkelijkheid is het een ommezwaai die opgelegd werd door de gebeurtenissen: de eindeloze niet te winnen oorlogen, de groeiende rivaliteit tussen landen, de economische stagnatie en de daaruit voortvloeiende internationale instabiliteit. Obama's buitenlandse politiek is meer het gevolg van de nieuwe realiteit dan dat ze die vormt.

Obama werd grondig gekeurd en geschikt bevonden door een aanzienlijk deel van de heersende klasse. Vervolgens werd hij verkozen vanwege zijn jeugdige uitstraling, zijn dynamiek en zijn slogans van 'hope' en 'change'. Hij was precies wat het land, aangeslagen door de economische crisis, het politieke disfunctioneren en het militair geblunder nodig had. Net zoals Jimmy Carter destijds kwam bovendrijven als onbezoedelde en volkomen andersoortige kandidaat om de mythe van het presidentschap na het Nixon-fiasco te repareren was Obama de beste optie om de rotzooi die Bush achterliet op te ruimen.

In de interviews geeft Obama min of meer toe zichzelf te zien als een 'retrenchment'-president (een president die op buitenlands gebied een terugtrekkende beweging maakt, minder uitgeeft, minder risico's neemt en de verantwoordelijkheid uitbesteedt aan bondgenoten).

Obama verwerpt echter niet alleen de uiterst agressieve militaire politiek van de regering Bush. Ook neemt hij afstand van het sluwere 'progressieve interventionisme' van Bill Clinton.

Dit 'progressieve interventionisme' dat ook wel bekendstaat als 'humanitair interventionisme' is de doctrine die de geforceerde machtswisselingen, de agressie en inmengingen moet laten doorgaan als het bevorderen van de mensenrechten. Of het nu het bevorderen van de ontmanteling van Joegoslavië, de kwalijke politiek tegenover Cuba of Venezuela, het sabelgekletter in de Zuid-Chinese Zee, het bedreigen van de Democratische Volksrepubliek Korea, een coup in Oekraïne of het tot de grond toe afbreken van Libië betreft, de VS beroepen zich telkens even hypocriet op de bevordering van mensenrechten en democratie. Deze zelfzuchtige doctrine van het exporteren van mensenrechten en democratie is niets anders dan de Amerikaanse variant op het vroegere streven van het Britse Rijk dat de niet-Europese bevolkingen wilde civiliseren. Beide versies zijn een doorzichtige dekmantel voor het imperialistisch streven.

Volgens Jeffrey Goldberg waren Hillary Clinton, Samantha Power, Susan Rice, Ben Rhodes in Obama's regering de belangrijkste voorstanders van het progressieve interventionisme. Gedreven door opportunisme koos John Kerry vaak hun kant. De eerste sporen van Obama's 'realistische' buitenlandse politiek vindt Goldberg in een toespraak die de toenmalige senator hield tijdens een vredesmanifestatie: "Ik koester geen illusies over Saddam Hoessein", zei hij toen. "Hij is een meedogenloze man. Een wrede man. Maar ik weet ook dat Saddam geen direct gevaar vormt voor de VS en zijn buurlanden. Een invasie in Irak zonder aanleiding en zonder krachtige internationale steun zal het vuur in het Midden-Oosten alleen maar aanwakkeren en in de Arabische wereld het slechtste naar boven halen, niet het beste. Al Qaida zal er alleen maar sterker door worden."

Natuurlijk siert het Obama dat hij het krachtige en langdurige verzet tegen een niet uitgelokte invasie en bezetting van een soeverein land voorzag. Toch is het belangrijk om te constateren dat zijn betoog niet bedoeld was om Iraks soevereiniteit en recht op zelfbeschikking te verdedigen. Net zoals alle bourgeoisiepolitici heeft Obama het imperialistische project niet opgegeven; hij probeerde het alleen te verbeteren. Dit zagen zijn aanbidders tijdens de verkiezingstijd in 2008 over het hoofd.

De gebeurtenis die voor Obama de doorslag gaf om in de interviews met 'The Atlantic' rekeningen te vereffenen was het omverwerpen van Khadaffi en de vernietiging van Libië. De oorlog van de VS, de NAVO en de golfstaten tegen Libië kunnen we alleen maar beschouwen als een misdaad en een strategische ramp. Over het criminele aspect van de zaak maakt Obama zich geen zorgen, wel over het debacle dat een smet op zijn blazoen is. Daarom probeert hij de verantwoordelijkheid zoveel mogelijk af te schuiven op zijn bondgenoten (Sarkozy, Cameron e.a.) en de progressieve interventionisten binnen zijn regering: "Hoe tragisch de situatie in Libië ook is, het is ons probleem niet. Ik was van mening dat het pas ons probleem zou zijn als er complete chaos en burgeroorlog zou uitbreken in Libië.

De Amerikaanse belangen waren niet gediend met een eenzijdige Amerikaanse aanval op het Khadaffi-regime. Europa en een paar golfstaten hadden een bloedhekel aan Khadaffi. Ze maakten zich zorgen over de humanitaire situatie en daarom riepen zij op tot actie. De afgelopen decennia hebben we te vaak meegemaakt dat mensen in dergelijke situaties actie van ons eisten maar intussen weigerden om zelf offers te brengen. (...)

Uit de afgetapte telefoongesprekken van Tony Blair (zie mijn artikel 'Journalists or Courtesans?') blijkt dat de VS en de NAVO op 25 februari 2011 al dreigden met een gewapende interventie. Dit was nauwelijks twee weken na het begin van de opstand in Libië. Obama's uitgesproken afkeer van militair ingrijpen is daardoor allesbehalve overtuigend, in tegenstelling tot zijn vastberadenheid om de schuld af te wentelen. Ondanks zijn gladde praatjes is het een feit dat de VS de Libische regering weggebombardeerd hebben.

"Achteraf vraag ik me af waar het misging", zegt Obama. "Er is zeker ruimte voor kritiek. Gezien de nabijheid van Libië vertrouwde ik er teveel op dat de Europeanen zouden investeren in de wederopbouw." Hij wijst erop dat de Franse president Nicolas Sarkozy het jaar nadien de verkiezingen verloor en dat de Britse premier David Cameron al snel geen belangstelling meer had voor Libië omdat hij in beslag werd genomen door andere kwesties. Over Frankrijk zegt Obama: "Sarkozy beroemde zich op de Franse luchtaanvallen", terwijl wij het waren die de luchtafweer hadden uitgeschakeld en de complete infrastructuur voor de aanval hadden opgezet."

Hij kan echter leven met deze opschepperij. Frankrijk kreeg extra erkenning en de hele kwestie werd minder belastend en risicovol voor de VS. Dit was een uitstekende deal, behalve voor de haviken in de buitenlandse politiek die vinden dat de Verenigde Staten altijd het voortouw moeten nemen en in het middelpunt van de belangstelling horen te staan wanneer zij in actie komen.

Met het Libische fiasco in het achterhoofd is Obama's aarzeling om ook Assads Syrië plat te bombarderen begrijpelijk. Goldberg (en anderen) benadrukken dat Obama zijn 'rode lijn'-ultimatum aan Syrië niet in daden omzette. "30 augustus 2013 zal de geschiedenis ingaan als de dag waarop Obama voorkwam dat de VS opnieuw ingreep in een rampzalige burgeroorlog in een moslimland."

De waarheid is echter veel gecompliceerder. De weigering van het Britse parlement aan Cameron om de Amerikanen bij te staan, binnenlandse opiniepeilingen, Merkels afkeuring en negatieve adviezen van de veiligheidsdiensten speelden een belangrijke rol in Obama's besluit om de kwestie aan een weerspannig Congres over te laten. Het was niet omdat hij Amerika's rol in de wereld wilde veranderen of de progressieve interventionisten een hak wilde zetten dat hij niet in actie schoot: hij was bang.

Obama's atypische kritiek op zijn vrienden belooft niet veel voor de periode na de aanstaande presidentsverkiezingen. Hillary Clinton, vermoedelijk de nieuwe president, wijkt maar weinig af van het traditionele scenario van Washington. Ze lijkt de geringste provocatie aan te willen grijpen om haar bommenwerpers de lucht in te sturen. Hierin verschilt ze dus maar weinig van de Republikeinse bullebakken. Alleen Sanders die maar weinig kans maakt op de Democratische nominatie neigt naar Obama's 'realisme' en 'verlicht imperialisme'.

Obama's terugkrabbelen uit de Syrische interventie liet veel bondgenoten verward, kwaad en zelfs vol walging achter. Het leidde ertoe dat al bestaande geschillen verhevigden. De traditionele 'Washington consensus' - een eufemisme voor een complete gehoorzaamheid aan de Amerikaanse hegemonie - was al enige tijd aan het fragmenteren. De opkomst van nieuwe economische machten en machtsblokken, de concurrentiestrijd na het dieptepunt van de economische crisis en de voortdurende betrokkenheid van de VS in talrijke dure oorlogen brachten een enorme uitdaging voor de Amerikaansedominantie met zich mee.

De Jordaniërs waren bijzonder ongelukkig toen Obama afzag van openlijke militaire actie in Syrië en met de toenadering tot Iran. De Turkse premier Erdogan die er volgens Obama niets van terechtbrengt twist nu met de Amerikanen over het leiderschap in de regio.

De aloude relatie met de Saoedi's staat op springen. De sluimerende onenigheden openbaarden zich in alle hevigheid door de Amerikaanse houding ten opzichte van Syrië en Iran. Kritiek op het optreden van Saoedi-Arabië in Jemen, het afdanken van Moebarak door de VS en de olie-oorlogen gingen aan de huidige vijandigheid vooraf. Sinds de Amerikaanse energievoorziening bijna zelfvoorzienend is verslapt de greep van de Saoedi's op Obama's buitenlandse politiek. Je kunt erover speculeren dat Saoedi-Arabië's besluit om geen bodem te leggen onder de dalende olieprijzen een antwoord is op deze nieuwe onafhankelijkheid. De VS reageerden in elk geval door het verbod op de uitvoer van Amerikaanse olie op te heffen. Een recente analyse van Obama's openhartigheid over Saoedi-Arabië werd geschreven door de altijd scherpzinnige Midden-Oosten-commentator Patrick Cockburn in 'Counterpunch'.

Uit Goldbergs interviews blijkt duidelijk dat de Verenigde Staten zich steeds meer ergeren aan hun traditionele bondgenoten in het Midden-Oosten en dat zij hunkeren naar nieuwe, perspectiefrijke relaties. Israël en Saoedi-Arabië - tot nu toe betrouwbare politieagenten voor de VS - gehoorzamen steeds minder aan de bevelen uit Washington en dragen op die manier bij aan wat Obama de 'puinhoop na Libië' noemt.

Obama maakt duidelijk dat hij de puinhoop van het Midden-Oosten graag achter zich wil laten. Dit was immers een van de reden dat hij werd verkozen. Hij zou zich meer op Azië willen richten, om daar de Chinese invloed te temperen, de economische banden met andere Aziatische landen aan te halen en de Volksrepubliek Korea nog verder te isoleren door middel van het Trans-Pacific Pact. Zijn 'terughoudendheid' in Zuid en Centraal-Amerika ziet hij als een formule voor geduld vergende, maar effectieve machtswisselingen, een formule die hij hoopt toe te passen in zijn nieuwe relatie met Cuba.

Uit de interviews met Obama, die samen een soort openhartige afscheidsrede vormen, blijkt dat het hem spijt dat zijn missie om het Midden-Oosten ten gunste van de Amerikaanse bedrijfsbelangen te stabiliseren mislukt is. Ook kunnen we stellen dat hij na Libië tot de conclusie kwam dat het progressieve interventionisme met zijn voorspelbare militaire aanpak om het Amerikaanse imperialistische streven te bevorderen een recept was voor gelazer en kostbare 'puinhopen'. In plaats daarvan kwam hij op de proppen met een alternatief, afgemeten, 'rationeel' imperialisme als antwoord op de opkomst van nieuwe regionale en internationale machten, de verzwakking van de Amerikaanse hegemonie en ook om niet meegezogen te worden door onvoorwaardelijke bondgenootschappen.

Ook anderen lezen in Obama's afscheidsrede hoe hij afstand neemt van de krijgslustige haviken van de 'New American Century' hun 'progressieve' evenknieën die hun militaire aspiraties willen verwezenlijken onder het mom van het bevorderen van de mensenrechten. In de 'Wall Street Journal' reageerde Bret Stephens met een snoeiharde aanval op 'The Obama Doctrine' ('Barack Obama Checks Out', 14 maart). Stephens verwijt Obama ten zeerste dat hij interviews aan Goldberg gaf die "nodeloos schadelijk zijn voor de langdurige Amerikaanse bondgenootschappen, de internationale veiligheidssituatie en Obama's reputatie als een serieuze behartiger van de Amerikaanse belangen." Dit zijn harde woorden.

Verontrustender echter is het clubje fanatici dat Obama wil vervangen. Hillary Clinton en de Republikeinse kandidaten delen Obama's terughoudende bewoordingen over het nastreven van imperialistische doeleinden duidelijk niet. Stuk voor stuk zien ze Amerika's militaire macht en de inzet daarvan als de spil van de buitenlandse politiek. Geen van hen deelt Obama's voorkeur voor het gebruik van drones en speciale operaties boven het massaal inzetten van troepen en het leggen van bommentapijten. Geen van hen zou de 'profiteurs' en herrieschoppers zo durven te identificeren. Als een van hen president wordt verzanden we weer in het cowboyimperialisme van Bush II. Het Obama-imperialisme is al ernstig genoeg.

Bron: ZZ's blog, 19 maart 2016, vertaling Frans Willems.