John Roosa en Joseph Nevins (*)
Eén van de ergste massamoorden van de twintigste eeuw. Zo beschreef een CIA-publicatie de moorden die in oktober vijftig jaar geleden in Indonesië begonnen. Het was een van de weinige stellingen in de tekst die correct waren. De 300 pagina's tekst waren gewijd aan de zogenaamde eigen verantwoordelijkheid van de aanhangers van de Communistische Partij van Indonesië (PKI) voor hun eigen dood.
De PKI werd verondersteld een poging tot een staatsgreep en een nationale opstand te hebben gedaan, de '30 september-beweging' genaamd (die om onbekende reden begon op 1 oktober).
De moord op duizenden aanhangers van de partij in de daaropvolgende maanden zou volgens de CIA-publicatie een natuurlijke, onvermijdelijke en gerechtvaardigde reactie zijn van de kant van de niet-communisten die zich bedreigd voelden door de gewelddadige poging door de partij de staatsmacht te bemachtigen. De moorden maakten deel uit van de 'terugslag" waarover deze titel spreekt: 'Indonesië - 1965: De coup die terugsloeg'. De auteur van dit uit 1968 daterende rapport, die later Helen Louise Hunter bleek te zijn, erkende het immense aantal doden alleen om de noodzaak van een gedetailleerde overweging te vermijden. Zij concentreerde zich op het bewijzen van de verantwoordelijkheid van de PKI voor de 30 September Beweging, terwijl ze de belangrijkste kwestie, de anti-PKI wreedheden, afdoet als een kleine onbeduidende gebeurtenis. [1]
legeraanvoerders die de slachtpartij organiseerden. Dat verhaal geeft de 30 September Beweging weer - een ongeorganiseerde, kleinschalige aangelegenheid die ongeveer 48 uur duurde en resulteerde in een totaal van 12 doden, onder wie zes legergeneraals - als het grootste kwaad dat Indonesië ooit is overkomen. [2]
De legeraanvoerder, generaal Suharto, rechtvaardigde zijn toe-eigening van bevoegdheden middels de noodwetten, eind 1965 en begin 1966, door te benadrukken dat de 30 September Beweging een verholen samenzwering van de PKI was om de staatsmacht te grijpen en al haar vijanden te vermoorden. Suharto's oorlogszuchtige regime hield zo'n anderhalf miljoen mensen vast als politieke gevangenen (variërend in tijdsduur), en beschuldigde hen van "directe of indirecte betrokkenheid bij de 30 September-Beweging". De duizenden mensen die werden doodgeschoten, neergestoken of uitgehongerd, kregen het label van daders, of potentiële daders van wreedheden, slechts gebaseerd op de schuld aan het doden van de legergeneraals waaraan maar een handvol mensen werkelijk schuldig was.
De 30 September Beweging was Suharto's Rijksdagbrand: een excuus om de communistische partij te vernietigen en de staatsmacht te grijpen. Zoals Hitler de brand in het Duitse parlement in februari 1933 gebruikte om een hysterische crisissfeer te creëren, werd de 30 September Beweging door Suharto's officierenkliek overdreven tot het de proporties kreeg van een wild, kwaadaardig, bovennatuurlijk monster. Het leger kwam op de proppen met een anticommunistische propagandacampagne vanaf begin oktober 1965: "de PKI" had de zeven in Jakarta ontvoerde legerofficieren gecastreerd en gemarteld, hen naakt laten dansen en hun lichamen uiteengereten met honderd scheermessen. Verder had de partij dodenlijsten opgesteld, duizenden kuilen gegraven door het hele land om talloze lichamen te begraven, uit China geïmporteerde geweren opgeslagen et cetera. Het leger verbood veel kranten en stelde de rest onder legercensuur.
Het was juist dit werk van de specialisten van psychologische oorlogsvoering dat de condities creëerde waarin de massamoorden op de leden van de PKI gerechtvaardigd schenen. De vraag of de 30 September Beweging eigenlijk door de PKI georganiseerd was of niet is alleen belangrijk omdat het Suharto-regime deze belangrijk maakte. Zelfs als de PKI op geen enkele manier met de beweging te maken had, zouden de legergeneraals de partij ervan beschuldigd hebben. Zij baseerden hun zaak tegen de PKI voornamelijk op de transcripten van ondervragingen van hen die participeerden in de beweging en die niet al meteen geëxecuteerd werden. Aangezien het leger standaard martelingen gebruikte als aanpak voor ondervragingen, zijn de verklaringen van de verdachten niet betrouwbaar. Hunter's CIA-rapport, voornamelijk gebaseerd op deze transcripten, is net zo betrouwbaar als een tekst van de Inquisitie over hekserij.
De PKI als geheel was duidelijk niet verantwoordelijk voor de 30 September Beweging. De drie miljoen leden participeerden er niet in. Als ze dat wel gedaan zouden hebben, zou het nooit zo'n kleinschalige zaak zijn geweest. Echter, de partijvoorzitter, D.N. Aidit, lijkt een sleutelrol gespeeld te hebben. Hij werd in het geheim geëxecuteerd aan het eind van 1965, evenals twee van de drie andere leiders van het dagelijks bestuur (Lukman en Njoto), voor zij hun verhaal konden vertellen. Degene die de terreur overleefde, de secretaris-generaal van de partij, Sudisman, gaf in 1967 in de militaire pseudo-rechtbank toe dat de PKI als instelling niets wist van de 30 September Beweging, maar dat sommige leiders persoonlijk betrokken waren. Als de leiders van de beweging net zo zouden zijn behandeld als de leiders van vorige opstanden tegen de postkoloniale regering, zouden ze gearresteerd, gevangengezet en veroordeeld zijn. Niet alle leden van hun organisatie zouden zijn gevangengenomen of afgeslacht.
Met zo weinig publieke discussie en zo weinig wetenschappelijk onderzoek naar de 1965-'66 massamoorden blijven ze slecht begrepen. Menigeen buiten Indonesië gelooft dat de slachtoffers vooral Indonesische Chinezen waren.
Hoewel er enkele Indonesische Chinezen onder de slachtoffers waren, vormden zij niet de meerderheid. Het geweld trof leden van de PKI en van verschillende organisaties die gelieerd waren aan of sympathiseerden met de partij, van welke etniciteit dan ook: Javaans, Balinees, Soedanees et cetera. Het was geen zaak van etnische zuivering. Veel mensen veronderstellen dat de moorden gepleegd werden door woedende menigten die de dorpen en stedelijke buurten afstroopten. Maar recent mondeling historisch onderzoek suggereert dat de meeste moorden executies van gedetineerden waren. [3] Veel meer onderzoek is nodig voor men met definitieve conclusies kan komen.
President Sukarno, die het doel was van de veronderstelde staatsgreeppoging van de PKI, vergeleek het moordende geweld van het leger tegen alles dat voor PKI uitgemaakt werd met iemand die "het huis verbrandt om een rat te doden". Hij protesteerde routinematig tegen de overdrijving door het leger van de 30 September Beweging. Het was, zei hij, niets meer dan een "rimpel in de grote oceaan". Zijn onvermogen of onwil om meer in te brengen dan retorisch protest richtte uiteindelijk echter zijn regering ten gronde. In maart 1966 maakte Suharto gebruik van zijn gezag om kabinetsleden aan te stellen, af te zetten en te arresteren, terwijl hij Sukarno zelfs handhaafde als oppermachthebber tot maart 1967.
De grote orator die de nationalistische strijd tegen de Nederlanders had geleid, de kosmopolitische visionair van de onafhankelijkheidsbeweging werd verdreven door een zwijgzame, onopgeleide, beestachtige, corrupte legeraanvoerder uit een Javaans dorp. Suharto, relatief gezien een nul in de Indonesische politiek, zette zich in tegen de PKI en Sukarno met de volledige steun van de regering van de VS. Marshall Green, toentertijd Amerikaans ambassadeur in Indonesië, schreef dat de ambassade "duidelijk had gemaakt" aan het leger dat Washington "in het algemeen sympathiseerde met en bewondering had voor" zijn acties. [4]
In de dagen die volgden op de actie van de 30 September Beweging gingen hoogwaardigheidsbekleders van de VS zo ver met te zeggen dat het leger wellicht niet genoeg deed om de PKI te vernietigen. [5] De VS-ambassade voorzag Suharto van een radio-uitrusting, walkietalkies en kleine wapens zodat zijn troepen de nationale aanval op burgers konden leiden. [6] Een ijverig personeelslid van de ambassade met een neiging tot dataverzameling droeg bij door het leger een lijst te overhandigen met namen van duizenden PKI-leden. [7] Dergelijke morele en materiële steun werd zeer gewaardeerd door het Indonesische leger. Zoals ambassadepersoneel van de VS de chef van de legerstaf informeerde in oktober 1965: "Dit was enkel noodzakelijk om te verzekeren dat we niet van alle kanten getroffen zouden worden, terwijl we hier bezig waren om orde op zaken te stellen." [8]
Deze samenwerking tussen de VS en de legertop in 1965 was geworteld in Washington's allang bestaande wens om privileges te hebben in en de toegang te verbeteren tot de rijkdommen van Zuidoost-Azië. Velen in Washington zagen Indonesië als het kernpunt van die regio. Richard Nixon karakteriseerde het land als "het land dat de rijkste bronnen van natuurlijke rijkdommen bevat van de regio" en "veruit de grootste prijs is in het Zuidoost-Aziatische gebied." [9] Twee jaar eerder, in een toespraak in 1965 in Azië, bracht Nixon ten gunste van het bombarderen van Noord-Vietnam naar voren dat dit was om "het immense potentieel aan mineralen van Indonesië" te beschermen. [10]
Maar obstakels voor de realisatie van Washington's geopolitieke-economische visie doemden op toen de Sukarno-regering de onafhankelijkheid van Indonesië proclameerde. Sukarno's binnenlandse en buitenlandse politiek was nationalistisch, onafhankelijk, en expliciet anti-imperialistisch. Bovendien had zijn regering betrekkingen met de machtige PKI, waarvan in Washington gevreesd werd dat zij eventueel de nationale verkiezingen zou winnen.
Eisenhower's regering probeerde Indonesië uiteen te laten vallen en Sukarno's presidentschap te saboteren door de afscheidingsopstanden in 1958 te steunen. [11] Toen die criminele escapade van de gebroeders Dulles faalde, veranderden de strategen in Washington van koers en begonnen de legerofficieren van de centrale regering te steunen. De nieuwe strategie was erop gericht anticommunistische officieren te vormen die het leger geleidelijk konden opbouwen tot een schaduwregering die in de toekomst capabel zou zijn om president Sukarno te vervangen en de PKI te elimineren. De hoogste legergeneraals in Jakarta wachtten hun tijd af voor het juiste moment, dat de VS-strategen een definitieve "krachtmeting" met de PKI noemden. [12] Dat moment kwam op 1 oktober 1965.
De vernietiging van de PKI en Sukarno's macht resulteerde in een dramatische verschuiving in de regionale machtsverhoudingen. Het gezaghebbende tijdschrift Time juichte Suharto's bloedige overname toe als "het beste Aziatische nieuws voor het Westen in jaren." [13] Verscheidene jaren later sprak de publicatie van de Navy League over de nieuwe rol van Indonesië in Zuidoost-Azië als "de niet agressieve, maar krachtige monitor van dat strategische gebied", terwijl het land gekarakteriseerd werd als "een van de hoogstontwikkelde naties van Azië en begiftigd met mogelijkheden die het wellicht tot de meest strategische gezaghebbende geografische locaties op aarde maakt." [14] Te midden van andere zaken reflecteerde de euforie slechts hoe lucratief de wisseling van de wacht in Indonesië zou blijken te zijn voor westerse handelsbelangen.
Suharto's kliek van legerofficieren had macht met een economische langetermijn-strategie in gedachten. Hij verwachtte dat de legitimatie van zijn nieuwe regime zou ontstaan uit de economische groei die zou voortkomen uit het binnenhalen van westerse investeringen, het exporteren van natuurlijke rijkdommen naar westerse markten, en bedelen om westerse hulp. Suharto's visie op het leger was niet gericht op de verdediging van de natie tegen buitenlandse agressie, maar verdediging van buitenlands kapitaal tegen Indonesiërs. Hij nam persoonlijk deel aan een vergadering van kabinetsleden over de nationalisering van de oliemaatschappijen Caltex en Stanvac, in december 1965. Kort nadat de vergadering begon arriveerde hij plotseling per helikopter, kwam de kamer binnen en verklaarde, volgens de VS-ambassade, dat het leger "niet achter overhaast handelen tegen de oliemaatschappijen zou staan". Geconfronteerd met zulke bedreigingen stelde het kabinet de discussie voor onbepaalde tijd uit. [15]
Tegelijkertijd was Suharto's leger bezig met het opsluiten en vermoorden van vakbondsleiders op de olievelden van oliemaatschappijen en rubberplantages van de VS. [16] Toen Suharto Sukarno eenmaal definitief aan de kant had gezet in maart 1966, begon de stortvloed van buitenlandse hulp. De VS verscheepte grote hoeveelheden rijst en kleding met als expliciet politiek doel zijn regime te steunen. Dalende prijzen moesten de Indonesiërs er van overtuigen dat Suharto's bewind een verbetering was ten opzichte van dat van Sukarno. De mogelijkheden van het regime in de volgende jaren om de economische groei te bevorderen met behulp van westers kapitaal verstrekte het regime zijn legitimatie.
Zodra dat groeipatroon ten einde kwam door de kapitaalvlucht veroorzaakt door de Aziatische economische crisis in 1997, verdween de legitimiteit van het regime snel. Vooral studenten uit de middenklasse, vruchten van de economische groei, speelden een belangrijke rol in de afzetting van Suharto. Het Suharto-regime leefde van buitenlands kapitaal en stierf door buitenlands kapitaal.
Het is duidelijk dat de met veel tamtam aangekondigde economische groei van de Suharto-jaren bijzonder schadelijk was voor het nationaal belang. Het land kan maar weinig laten zien in ruil voor alle natuurlijke rijkdommen die ze heeft verkocht op de wereldmarkt. Betalingen van binnen- en buitenlandse schulden, waarvan een deel bestaat uit de illegitieme schulden uit de Suharto-jaren, slokt een groot deel van het regeringsbudget op. Met een minimum aan uitgaven aan gezondheidszorg zijn de epidemische en te voorkomen ziekten niet te overzien. Er is weinig binnenlandse productie. De bossen waarvan militaire officieren en Suharto's vrienden fortuin blijven maken worden in een alarmerend tempo gekapt en verbrand. Het land importeert grote hoeveelheden basisproducten die gemakkelijk op grotere schaal in Indonesië geproduceerd zouden kunnen worden, zoals suiker, rijst en sojabonen.
De belangrijkste producten van de dorpen zijn nu migrantproducten, of "de helden van de buitenlandse beurs", om een oplichtende reclameboodschap op de luchthaven van Jakarta te citeren. Behalve het plunderen van de basisbronnen van Indonesië heeft het Suharto-regime een verbazingwekkend niveau van onnodig lijden veroorzaakt. Onder zijn bewind viel het Indonesische leger het naburige Oost-Timor binnen in 1975, na het groene licht ontvangen te hebben van president Gerald Ford en zijn staatssecretaris, Henry Kissinger. Het resultaat was een bezetting die bijna 24 jaar standhield en een dodental veroorzaakte van tienduizenden Oost-Timorezen. In het eigen Indonesië beging de TNI grootschalige wreedheden tijdens anti-opstandelingenacties in de hulpbronrijke provincies van West-Papua en Atjeh, die resulteerden in tienduizenden extra slachtoffers.
Met Suharto's gedwongen aftreden in 1998 is er significant meer democratische ruimte gekomen in Indonesië. Er zijn nationale en lokale verkiezingen. Slachtoffers van de "Nieuwe Orde" en hun families konden zich onder president Wahid organiseren. Er werden zelfs van officiële zijde inspanningen geleverd door een nationale waarheidscommissie op te richten om de wreedheden uit het verleden te onderzoeken. Niettemin heeft het leger nog steeds een grote, bedreigende invloed op 's lands politieke systeem.
Door deze invloed is er nog naar geen enkele van de massaslachtingen die plaatsvonden in 1965-'66 zorgvuldig onderzoek gedaan. Geschiedenisboeken focussen nog steeds op de 30 September Beweging en maken geen melding van de massaslachtingen. Evenzo zijn er nog geen militaire of politieke leiders verantwoordelijk gesteld voor de misdaden uit het Suharto-tijdperk (of die sinds die tijd gepleegd zijn), zo wordt de waarschijnlijkheid van wreedheden in de toekomst vergroot. Deze straffeloosheid is een bron van voortdurende zorg voor zowel de burgerlijke maatschappij van Indonesië en de onrustige regio's, als voor het straatarme, nu zelfstandige Oost-Timor. Het is dus niet verrassend dat de regering van het nieuwste land (Oost-Timor) ter wereld zich gedwongen voelt de vraag naar rechtvaardigheid van de burgers te verminderen en de nadruk te leggen op een leeg verzoeningsproces met Indonesië.
Ondertussen is in de VS - ondanks politieke steun en het besteden van miljarden dollars aan wapens, militaire training en economische assistentie voor Jakarta in de loop van de vorige vier decennia - Washington's rol in de slagvelden van Indonesië in 1965-'66 en de daaropvolgende brutaliteit, effectief begraven. Zo maakt het de Bush-regering [en daarna, nvdr] mogelijk om de militaire banden met Indonesië verder te versterken, als onderdeel van de globale "war on terror". [17] De afzetting van Suharto heeft niet geleid tot radicale veranderingen in de staat en economie van Indonesië.
Sukarno had de gewoonte het Nederlandse kolonialisme te veroordelen door Indonesië te typeren als een "natie van koelies en een koelie onder de naties". Dankzij de Suharto-jaren bleef die omschrijving juist. De principes van economische onafhankelijkheid, welvaart en de internationale erkenning, waarvoor de nationalistische strijd gestreden werd, schijnen nu even ver weg te zijn als tevoren. Het is bemoedigend dat veel Indonesiërs Sukarno's strijd tegen het westerse imperialisme (eerst Nederland, toen de VS) weer in herinnering roepen na de ondervinding van de ellende die Suharto's samenwerkingsstrategie teweegbracht.
In zijn "year of living dangerously" toespraak in augustus 1964 - de naam wordt in het Westen slechts herinnerd als de titel van een film uit 1982 met Mel Gibson en Sigourney Weaver - sprak Sukarno over het Indonesische ideaal van nationale onafhankelijkheid om zich drijvend te houden in "een oceaan van ontwrichting en interventie door imperialisten en kolonialisten". Suharto's, door de VS gesteunde, machtsovername (in oktober 50 jaar geleden), verdronk dat ideaal in bloed, maar het zou kunnen herrijzentijdens de huidige economische crisis, die zoveel Indonesiërs het leven kost.
Dit artikel is een licht bewerkte weergave van een artikel uit 2005-2006, dus 10 jaar oud. Maar de situatie is nog nauwelijks verbeterd. Onderzoek naar de moorden vindt niet plaats, de PKI is nog steeds verboden, de invloed van de VS nog steeds dominant. Ook de vertaling van E. van Reenen is hier en daar aangepast.