"(...) Als machine wordt het arbeidsmiddel onmiddellijk de concurrent van de arbeider zelf. De meerwaardevorming van het kapitaal door middel van de machine is evenredig met het aantal arbeiders, waarvan zij de bestaansvoorwaarden vernietigt. Het gehele systeem van de kapitalistische productie is gebaseerd op de verkoop door de arbeider van zijn arbeidskracht als waar. De arbeidsverdeling maakt van deze arbeidskracht een eenzijdige, gespecialiseerde vaardigheid om een deelwerktuig te hanteren. Zodra het hanteren van het werktuig door de machine wordt gedaan, verdwijnt met de gebruikswaarde ook de ruilwaarde van de arbeidskracht. De arbeider wordt onverkoopbaar, evenals papiergeld dat geen betaalmiddel meer is. Het deel van de arbeidersklasse, dat door de machinerie is veranderd in een overbodige, dat wil zeggen niet langer voor de meerwaardevorming van het kapitaal direct noodzakelijke bevolking, gaat voor een deel ten onder in de ongelijke strijd van het oude handwerk en van de manufactuur tegen het machinale bedrijf, overstroomt voor de rest alle gemakkelijk toegankelijke industrietakken, overvoert de arbeidsmarkt en doet derhalve de prijs van de arbeidskracht dalen beneden haar waarde. Het moet de verpauperde arbeiders tot troost zijn, enerzijds dat hun lijden slechts 'tijdelijk' (a temporary inconvnience) is, anderzijds dat de machinerie zich slechts geleidelijk meester maakt van een geheel productieterrein, waardoor omvang en intensiteit van haar vernietigende werking worden getemperd. De ene troost heft de andere op. (...)"
Uit: Het Kapitaal, Karl Marx, 1867.