"(...) Doch daar kwamen vreemdelingen uit het Westen, die zich heer en meester maakten van het land. Ze wensten voordeel te doen met de vruchtbaarheid van de bodem, en gelastten de bewoner een gedeelte van zijn arbeid en van zijn tijd toe te wijden aan het voortbrengen van andere zaken, die meer winst zouden afwerpen op de markten van Europa. Om de geringe man hiertoe te bewegen, was niet meer dan een zeer eenvoudige staatkunde nodig. Hij gehoorzaamt zijn hoofden, men had dus slechts deze hoofden te winnen door hun een gedeelte van de winst toe te zeggen, en... het gelukte volkomen. Als men let op de ontzettende massa Javaanse producten die in Nederland worden te koop geveild, kan men zich overtuigen van het doeltreffende dezer staatkunde, al vindt men ze niet edel. Want, mocht iemand vragen of de landbouwer zelf een met deze uitkomst evenredige beloning geniet, dan moet ik hierop een ontkennend antwoord geven. De Regering verplicht hem op zijn grond aan te kweken wat haar behaagt, ze straft hem wanneer hij het aldus voortgebrachte verkoopt aan wie het ook zij buiten haar, en zijzelf bepaalt de prijs die ze hem daarvoor uitbetaalt. De kosten op de overvoer naar Europa, door bemiddeling van een bevoorrecht handelslichaam, zijn hoog. De aan de Hoofden toegelegde aanmoedigingsgelden bezwaren daarentegen de inkoopprijs, en... daar toch tenslotte de gehele zaak winst afwerpen moet, kan deze winst niet anders worden gevonden dan door juist zoveel aan de Javaan uit te betalen, dat hij niet sterve van honger, hetgeen de voortbrengende kracht der natie verminderen zou. (...)"
Bron: Max Havelaar, Multatuli, 1860.