Zoltan Zigedy
Terwijl na de verkiezingen de Trump-paniek toegeslagen is, en men elkaar de zwartepiet toespeelt, publiceert het magazine The Nation een speciale editie over het presidentschap van Obama. Dat leek me een goed idee. Ik hoopte dat Trump's overwinning aan de hand van een nuchtere analyse in een historische context geplaatst zou worden, om zo de hysterie die zich meester heeft gemaakt van progressief Amerika te temperen.
"The Obama Years" (The Nation, 2-9 januari 2017) is bij tijden heel inzichtelijk maar veel van de progressieve/soft-linkse schrijvers die eraan bijdroegen doen vooral wanhopige pogingen om de futloze afsluiting van Obama's rentmeesterschap alsnog op te poetsen. De meesten van hen proberen met terugwerkende kracht glans te verlenen aan Obama's presidentschap door dit te vergelijken met de eerste termijn van Trump die nog niet eens begonnen is.
Bizarre vergelijkingen zijn er legio: Marilynne Robinson herkent Lincoln in Obama's nalatenschap terwijl Patricia J. Williams een vleugje van Frederick Douglass (*) in Obama's karakter ontwaart. Eric Alterman noemt Obama "de coolste kerel in de kamer". Volgens John Nichols definieerde Obama een nieuw 'progressief patriottisme' en Katha Pollitt schreef haar bijdrage onder de kop "How Good We Had It", zonder een spoortje ironie, al lijkt ze een onbedoelde poging daartoe te doen als ze misnoegd zegt dat "teveel Amerikanen nog niet klaar waren voor een zwarte president, ook al hadden zij op hem gestemd." Hadden ze soms niet in de gaten dat hij zwart was?
Laila Lalami is zuinig in haar loftuitingen: "... Ik heb er nooit aan getwijfeld dat Obama probeerde om het landsbelang boven zijn eigen te plaatsen."
In een lange evaluatie van Obama's buitenlands beleid beschrijft Andrew J. Bacevichs Obama's ontwikkeling als die van een "onervaren groentje tot een doorgewinterde veteraan." Hij herkent de volwassen Obama in het zorgvuldig geënsceneerde afscheidsinterview dat hij gaf aan de vertrouwde journalist Jeffrey Goldberg ('The Obama Doctrine', The Atlantic, 4-2016). Jammer genoeg dook de volwassen Obama van Balevich, de Obama die afstand nam van het traditioneel denken op buitenlands gebied, pas op na zeven jaar van conservatief denken. Terwijl de verwachting bestond dat de échte Obama al los zou gaan vanaf het begin van zijn tweede termijn, vrij van zorgen over een eventuele herverkiezing.
Robert Barosage is het ermee eens dat Obama's omslag te laat kwam, of zelfs helemaal niet: "Hoewel Obama's scepsis over het buitenlands beleid van de VS groeide slaagde hij er niet in om een alternatief te bieden." Hij vraagt zich af of Obama wel een 'transformationele' president was, omdat 'transformationele' presidenten nu eenmaal meer doen dan alleen goed leiding geven aan het land. "Ze gaan uitdagingen aan en veranderen de koers van het land." Barosage vervolgt met een opsomming van de teleurstellingen en tekortkomingen in het beleid die ervoor zorgden dat Obama niet als 'transformationeel' kan worden gezien.
Evenals Theda Skocpol, professor aan Harvard is Barosage van mening dat we Obama het beste kunnen beschouwen als een 'cruciale' president. "Tijdens zijn ambtsperiode begonnen de Verenigde Staten inzicht te krijgen in de ondermijnende ongelijkheid, de macht van het grote geld om de regels te bepalen en de manier waarop het land gemanaged wordt tegen de belangen van de overgrote meerderheid in."
Dit is echter een gigantische misvatting. Het een vloeide niet uit het ander voort. Obama droeg niets bij aan deze nieuwe inzichten. Ze deden zich eenvoudigweg voor terwijl hij regeerde. Het is veel beter om Obama te zien als een 'transitionele', een overgangspresident. Hij kreeg de voorkeur van de meerderheid van de heersende klasse om de rommel op te ruimen die achtergelaten was door de regering Bush, een door en door in diskrediet geraakt regime op zowel binnenlands als buitenlands gebied. Tegen een voortwoekerende economische crisis, mislukte oorlogen en nauwelijks meetbare populariteitscijfers vormde een fris gezicht, een gezicht dat met 'hope and change' nieuw vertrouwen inboezemde het juiste recept. Barack Obama dus.
Het verschil tussen het Obama-verhaal en dat van Bush kon niet groter zijn, binnen de grenzen van de tweepartijendictatuur tenminste. Zijn ras, jeugdigheid en welsprekendheid onderscheidden hem van zijn voorganger, al moeten we in aanmerking nemen dat behalve zijn ras deze kenmerken niet van heel veel belang bleken. Net zoals president Jimmy Carter na het Nixon-fiasco was Obama bedoeld om de politieke geloofwaardigheid te herstellen, om de stank uit Washington te verdrijven.
Als zodanig was Obama een vertrouwde cheerleader voor de bestaande orde. Christopher Hayes geeft dit in zijn hoofdartikel onbewust toe met zijn opmerking dat het "verhaal dat Obama bleef vertellen er een van meritocratie en sociale mobiliteit was." Op het moment dat verdienstelijkheid en sociale mobiliteit aan het verdwijnen waren was een zwarte president immers bij uitstek geschikt om dit verhaal geloofwaardig te maken. Hayes verwijst ook naar een interview met Harry Reid, de leider van de Democraten in de Senaat, waarbij Hayes hem nadrukkelijk vraagt naar de boodschap van de Democratische Partij, waarop Reid antwoordt: "Ik wil dat iedereen in de VS begrijpt dat als Harry Reid het kan maken in dit land, iedereen dat kan. Daar staan de VS voor." Evenals Reid en andere politieke elites probeerde Obama deze mythe in leven te houden. Is het verwonderlijk dat een aanzienlijk deel van de Amerikaanse arbeidersklasse in de verwoeste industriegebieden de Democraten na het Obama-tijdperk de rug toekeerde?
De altijd bedachtzame Eric Foner besluit de kroniek over de Obama-jaren met een paar nuttige inzichten:
Obama's campagne in 2008, die miljoenen mensen mobiliseerde voor wie politiek iets nieuws was illustreerde de symbiotische relatie tussen volksbewegingen en politieke actie. Jammer genoeg werd nog voor zijn aantreden duidelijk dat Obama geen belangstelling had om voort te bouwen op deze volksbeweging die hem geholpen had bij zijn verkiezing.
Tegen de stroom van alle Obama-aanbidding in schrijft Foner een alternatief verhaal dat Obama als figuur eenvoudigweg negeert. Hij richt zich op de personen rondom Obama die hij in al zijn opportunisme aan de macht bracht. Maar, volgens Foner vormen de sociale krachten vanuit de bevolking veel meer een indicatie van wat mogelijk en belangrijk is dan deze personen die binnen en buiten de regering over het volk heersen. In tegenstelling tot anderen die Obama veel ongegronde lof toezwaaien vestigt Foner de aandacht op de moeilijke weg die de oproep tot verandering vanuit de bevolking af moet leggen vooraleer daar gevolg aan wordt gegeven door de Amerikaanse instellingen.
Dergelijke uitingen van een drang naar verandering ziet Foner daarom als belangrijker discussiepunten aan het eind van het Obama-tijdperk:
Gedurende een periode na het einde van de Koude Oorlog leek het erop dat we veroordeeld waren om te leven in een wereld waarin de enige alternatieven voor het ongereguleerde kapitalisme religieus fundamentalisme of xenofobie en racisme waren. Vervolgens, in 2008 stak de financiële ineenstorting een dolk door het hart van het neoliberalisme, de dominante ideologie van de vorige generatie (hoewel de geest ervan nog steeds op aarde rondwaart, ook in de gangen van de regering Obama). De grootste verdienste van de campagne van Bernie Sanders was dat ze in dit vacuüm stapte en een begin maakte met een nieuwe visie.
De verkiezing van Donald Trump, die in velerlei opzicht rampzalig is, vormt een zoveelste illustratie van het bankroet van het neoliberalisme. Tegelijkertijd biedt ze links de gelegenheid om een nieuwe politiek te formuleren die de politieke, maatschappelijke en economische gelijkheid voorop moet stellen. Het huidig politiek momentum biedt inderdaad een kans om wat Foner noemt de 'Amerikaanse Radicale Traditie' te herstellen maar het is wensdenken om te veronderstellen dat de dorst van de bevolking naar verandering gelest zal zijn met de uiteindelijke ondergang van de "dominante ideologie van de vorige generatie". Niet alleen het 'failliet van het neoliberalisme' (het 'ongereguleerde kapitalisme') opende de deur voor Trump maar ook het bankroet van een tweepartijensysteem dat een opening naar links door middel van een sociale en democratische opstand of door een derde partij verhindert.
Bovendien is het niet de meest recente incarnatie van het kapitalisme (het neoliberalisme) dat zijn failliet heeft aangetoond. Het kapitalisme in zijn totaliteit staat in het beklaagdenbankje. Doordat hij dermate de nadruk legt op sociale bewegingen laat Foner zien dat hij weet dat de bestaande politieke instellingen, met inbegrip van beide grote partijen zich waar en wanneer ze maar kunnen zullen verzetten tegen de 'Amerikaanse Radicale Traditie'. Radicalisme moet altijd van buiten het tweepartijensysteem aangewakkerd en gevoed worden. Foners academisch werk toont aan dat echte sociale veranderingen zoals de New Deal, de Great Society etc. nooit plaatsvinden wanneer de protesterende bevolking de beperkingen opgelegd door de kapitalistische politieke organisaties accepteert.
Het rechts-populisme dat nu onder meer met Trump dreigend de kop opsteekt is het gevolg van het falen van links in het aanbieden van authentieke oplossingen die tegemoetkomen aan het verlangen van de bevolking naar verandering. Zij die kritiekloos dachten dat het presidentschap van Obama dit verlangen zou stillen hebben bijgedragen aan Trumps overwinning.
(*) Frederick Douglass: een van de meest invloedrijke mensenrechtenactivisten uit de 19e eeuw die na zijn ontsnapping uit de slavernij beroemd werd door zijn vlammende geschriften en toespraken.
Bron: ZZ's blog, 2 januari 2017, vertaling Frans Willems.