"(...) Maar van een eensgezind werken kon geen sprake zijn. De z.g. 'revolutionairen' begonnen namelijk een soort politiek neutralisme in de vakbeweging te propageren onder de leuze 'weg met de partijpolitiek!'. Deze leuze, - die in de huidige tijd opnieuw opduikt, maar nu door de nationaalsocialisten wordt gepropageerd - dekte een ongelooflijk hol en negatief program. Voor degenen, die een positieve politiek voorstonden, was het onmogelijk iets te bereiken. Men zwoer bij de economische actie alléén. Het kiesrecht? Dwaasheid! Het kiesrecht was 'een sportartikel, goed om baantjesgasten op het kussen te helpen'. Goede sociale wetten? Ook dat was 'larie'. Want wie van de wetgeving iets verwachtte, die zou aan de verkiezingen moeten meedoen en daarbij verwaterde de strijd. De economische actie, dat was het enige wat de arbeiders voordeel kon brengen en de voorstanders daarvan waren ook de enigen de het eerlijk meenden met de arbeiders! Anderen propageerden, dat zelfs de economische actie tot loonsverhoging en arbeidstijdverkorting niets betekende. Het centje meer en het uurtje minder hief de loonslavernij niet op. Nee, door de algemene werkstaking naar de sociale revolutie, dát was het wat uitkomst zou brengen! In 1896 op het Internationaal Congres te Londen, verklaarden de gedelegeerden van de Nederlandse vakverenigingen zich volkomen solidair met de anarchisten en toen deze daarop van het congres werden uitgesloten, verlieten alle Nederlandse gedelegeerden, behalve die van de S.D.A.P., het congres.(...)"
Uit: Herinneringen uit mijn leven, Louis de Visser, 1939.