Zoltan Ziggedy (*)
'Globalisering' is een lastig te vatten begrip, omdat er verschillende betekenissen aan worden gegeven. Soms wordt het gebruikt als een beschrijving van de kwantitatieve veranderingen in de mondiale economie, die ontstonden in de jaren '80 van de vorige eeuw. Dan weer wordt het gebruikt om een reeks van economische beleidsuitgangspunten te beschrijven die in diezelfde periode de overhand kregen. Ook wordt het begrip gebruikt als benaming voor een theorie, die ervan uitgaat dat globalisering een nieuw tijdperk of stadium is van het kapitalisme, een kwalitatieve verandering in de manier waarop het hedendaagse kapitalisme functioneert.
En soms wordt met de term globalisering gedoeld op alle drie de betekenissen tegelijk:
In de jaren '80 en '90 van de vorige eeuw begon de wereldhandel uit te breiden met een snelheid die uitsteeg boven het historisch gemiddelde tot dan toe. Revolutionaire veranderingen in de logistiek zorgden voor een drastische daling van de kosten voor transport en scheepvaart, zoals containervervoer en andere nieuwe middelen voor vervoer, voorraadbeheer en informatieoverdracht.
Politieke veranderingen verenigden de mondiale markt met de groei van de Chinese economie, terwijl de socialistische economische gemeenschap uit elkaar viel. Veel opkomende economieën traden toe tot de wereldmarkt toen het socialistisch ontwikkelingsmodel zijn sponsors verloor. En met het verdwijnen van politieke en 'Koude Oorlog'-obstakels breidden ook de kapitaalstromen zich uit.
De arbeiders die voorheen profiteerden van de buffer van een alternatief economisch systeem, dat meer dan een derde van de wereldwijde arbeidskracht omvatte, werden de kapitalistische arbeidsmarkten op geslingerd, als een ongeëvenaard infuus van goedkopere arbeidskrachten. Mobiliteit van kapitaal, politieke hegemonie en de logistieke revolutie brachten nog meer goedkope arbeidskrachten uit de opkomende economieën naar de wereldeconomie. Al deze factoren bij elkaar, in combinatie met aanvullende factoren, zorgden voor een toename van de productie en een groei van de economie en de handel die meer dan twee decennia aanhield.
De erkenning van het falen van de keynesiaanse consensus onder beleidsmakers leidde tot een terugkeer naar het klassieke marktfundamentalisme. De lange economische stagnatie en ongebreidelde inflatie van de jaren '70 bracht de inzet van herhaaldelijke injecties van overheidsgeld in de economie en de rente- en belastingverlagingen in diskrediet, instrumenten die sinds de Grote Depressie hadden gediend voor het herstel van de economie. Met de opkomst van Thatcher, Reagan, en hun politieke nakomelingen brachten de politieke reactionairen een nieuwe reeks voorschriften en economisch beleid, gebaseerd op het ideaal van vrije, ongebonden markten.
De internationale kapitalistische structuren, zoals IMF, Wereldbank, Bank voor Internationale Betalingen, OECD, GATT en nieuwe organisaties zoals WTO (Wereld Handels Organisatie), omarmden de terugkeer naar het marktfundamentalisme, [nvdr: opvatting dat de marktwerking op alle terreinen, dus ook in openbare diensten als zorg, energie en openbaar vervoer, het leidende principe moet zijn en dat invloed van de overheid bij de prijsvorming tot een minimum beperkt moet zijn].
In het kielzog van de nieuwe consensus werd een hele reeks vrijhandelsovereenkomsten geconstrueerd, om het wedergeboren geloof in de vrije markt te formaliseren. Een veel bejubelde overeenkomst was de Noord-Amerikaanse Vrijhandelsovereenkomst (NAFTA) [nvdr: een vrijhandelszone van Canada, de VS en Mexico]. Midden jaren '90 van de vorige eeuw probeerde de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO\ OECD) [nvdr: heeft 35 lidstaten] in het geheim een zeer ambitieus internationaal verdrag te bewerkstelligen: de Multilaterale Overeenkomst inzake Investeringen (MAI, Multilateral Agreement on Investment). Als deze overeenkomst er was gekomen dan zou die hebben gezorgd voor een vrijwel onbeperkte vrijheid van handelen voor multinationale bedrijven.
Deze pogingen om het marktfundamentalisme heilig te verklaren en om de doctrines en grondbeginselen te verankeren in internationale instituties en handelsovereenkomsten duren tot op de dag van vandaag voort, zie bijvoorbeeld de recente pogingen met de voorbereiding van het Trans-Atlantisch Partnerschap (TPP) en het Trans-Atlantisch Vrijhandels- en Investeringsverdrag (TTIP).
Sommigen, inclusief een aanzienlijk deel van wetenschappelijk links, beschouwen de kwantitatieve en beleidseconomische veranderingen in de jaren '80 van de vorige eeuw als startsein voor een nieuw tijdperk van het kapitalisme. Zoals twee invloedrijke theoretici de kwestie onheilspellend uiteenzetten: "Vandaag de dag bevinden we ons in de vroege fase van het vierde tijdperk van het kapitalisme." In hun haast om de theorie van Lenin over het imperialisme te vervangen poneerden zij, en ook anderen, een fase waarin grote bedrijven afstand deden van een thuisbasis en de hele wereldeconomie als hun domein beschouwden. Tegelijkertijd zagen zij een afname van het gezag en de betekenis van de natiestaat. Internationale organisaties als het IMF en WTO zagen zij als opkomende vervangingen voor de natiestaat. Het is duidelijk dat in het beeld dat hier werd geschetst het begrip imperialisme een beduidend minder belangrijke plaats krijgt.
Het idee van een centrumloos kapitalisme bereikte zijn hoogtepunt in 2000 met de publicatie van het boek 'Empire', van Hardt en Negri. [1] Deze ontoegankelijke, breedvoerige oefening in zelfingenomenheid en intellectuele discipline werd een academische bestseller en een vaste waarde op de salontafel van iedere kleinburgerlijke rebel. Dit boek veegde in een klap alle begrippen en eenheden van tafel die relevant zijn voor politiek links en verving ze door het vage begrip 'de menigte - multitude'.
De economische ineenstorting in de jaren 2007 en 2008 maakte een einde aan de kwantitatieve basis voor de 'globalisering'. Van 1983 tot 2008 groeide de wereldhandel gemiddeld met ruim 6 procent, met daartussen veel jaren met uitschieters met dubbele cijfers. Sinds 2008 daalde de groei van de wereldhandel echter naar 3 procent of lager (in 2016 was die groei minder dan twee procent, het laagste groeicijfer sinds 2009).
De WTO heeft berekend dat historisch gezien de groei van de handel gemiddeld oploopt tot ongeveer 1,5 keer de bbp-groei [nvdr: bbp = bruto binnenlands product = de totale waarde van alle goederen die binnen de grenzen van een land zijn geproduceerd]. Tijdens uitzonderlijke periodes, zoals de zogenaamde periode van globalisering, groeit de handel vaak zelfs twee keer zoveel dan het bbp. Maar de WTO merkt op dat op dit moment (sinds het begin van de crisis) het groeipercentage voor zowel handel als bbp ongeveer gelijk is (in 2016 was de groei van de handel zelfs lager dan de groei van het bbp).
Na jaren van flinke groei daalde de groei van het containervervoer wereldwijd tot 1,1 procent in 2015 en was vrijwel nihil in 2016. De belangrijkste motor voor de theorie van globalisering, de groei van de wereldhandel, was daarmee vervlogen. Andere indicatoren, geprezen als wegwijzers voor de globalisering, zijn ook ingestort: de omvang van de directe buitenlandse investeringen, als voorbode van te verwachten toekomstige groei van de handel, was in 2015 40 procent minder dan tijdens de piek in de periode voor de crisis. Internationale kredietverlening, zoals gemeten door de Bank voor Internationale Betalingen, daalde met 9 procent over een periode van twee jaar (2014-2015).
Het is duidelijk dat de economische ineenstorting in 2007-2008 de groei, die eerder gevierd was als 'globalisering', net zo nadrukkelijk en dramatisch afremde als dat die was bejubeld in de jaren '80. Degenen die een nieuwe fase of tijdperk van het kapitalisme zagen opkomen blijken door haar ondergang bedrogen uit te komen. In plaats van de aankondiging van een nieuw, triomferend tijdperk van het kapitalisme blijkt de wereldwijde uitbarsting van groei, die begon in de jaren '80 van de vorige eeuw, het gevolg van een unieke, eenmalige samenloop van factoren die het kapitalisme wereldwijd niet had voorzien. Een ongeëvenaarde uitbreiding van geschoolde, goedkope arbeidskrachten, een revolutie in de technologie en logistiek en de Amerikaanse politieke hegemonie creëerden tezamen een momentum dat buitengewoon gunstig was voor de kapitalistische groei. Dat momentum is nu voorbij.
De theoretici die een post-imperialisme voorzagen, in de vorm van de globalisering, werden als snel aan het twijfelen gebracht over deze illusie door een opeenvolging van imperialistische oorlogen, die werden gemaskeerd als humanitaire interventies. In 1998 maakte Frankrijk, het toonbeeld van nationale trots, korte metten met het MAI (Multilateral Agreement on Investment), dat dreigde zijn nationale soevereiniteit aan tetasten en Frankrijk over te leveren aan de grote internationale bedrijven. De natiestaat was verre van dood, noch als agressor noch als slachtoffer. In de eenentwintigste eeuw waren keer op keer de rijke, machtige naties (die zich in handige allianties aaneensloten) de agressor en waren de armere, zwakkere staten het slachtoffer.
De exemplaren van het boek 'Empire' zijn allang verdwenen van de salontafels. Binnen politiek links werd veel van het zwaar theoretisch werk tegen de zogenaamd 'linkse' theorie van globalisering als postimperialistisch stadium verricht door de redactie en veel schrijvers van het achtenswaardig Amerikaans tijdschrift Monthly Review (MR) [2]. Gedurende de jaren '80 en '90 voerde de MR een intensieve campagne tegen het idee dat het kapitalisme was veranderd in een economisch systeem dat onherkenbaar was geworden voor het klassiek marxisme. Die strijd is gewonnen.
Globalisering is vandaag de dag alleen levend als een ideologie en een reeks van economische beleidsuitgangspunten die nauw verbonden zijn met het marktfundamentalisme. Het doel van die ideologie is het uit de weg ruimen van alle internationale belemmeringen voor economische markten. De aanhangers van deze ideologie behoren vooral tot degenen die het meest hebben geprofiteerd van de bijna drie bloeiende decennia die vooraf gingen aan de crash in 2007-2008. In die periode hebben in de ontwikkelde landen van Europa en Noord-Amerika de kapitalisten, hun lakeien en een behoorlijk deel van de kleinburgerij geprofiteerd van de grote stijging van hun inkomen en rijkdom. Het verplaatsen van productie naar lagelonenlanden en de groei van de vraag naar grondstoffen leverden in die periode ook een aantal voordelen op voor de werknemers in de opkomende economieën.
Maar de globalisering bracht weinig goeds voor de traditionele arbeidskrachten van Europa en Noord-Amerika. De afname van industrialisatie, werkloosheid, verval van vakbonden, stagnatie van inkomens, afbraak van sociale voorzieningen en verval van de infrastructuur hebben gezorgd voor het ontstaan van gemeenschappen van arbeiders waar hopeloosheid en wanhoop overheersen. De alomtegenwoordige tekenen van sociaal verval, zoals alcohol- en drugsmisbruik, zelfmoord, geweld en een ongezonde leefstijl, hebben in die landen de globalisering begeleid.
De crash van 2007-2008 vergrootte de misère van de werkende klasse, met harde politieke consequenties. De bourgeois en sociaaldemocratische politieke partijen in Europa en Noord-Amerika waren niet in staat om de woede en frustratie van grote delen van de werkende klasse te bevatten. En de afkeer van het marxisme in het post-Sovjettijdperk zorgde ervoor dat veel politieke partijen de harde principes van het marktfundamentalisme van harte omarmden en ook het bijbehorende wereldwijde handelsbeleid. Het zogenaamde tijdperk van de globalisering viel naadloos en overduidelijk samen met de opkomst van de 'nieuwe' democraten, 'nieuwe' arbeiderspartijen en 'nieuwe' socialisten, de 'linkse' verkopers van het marktfundamentalisme. De dominantie van hun respectievelijke partijen in regeringen zorgde ervoor dat de laatste restanten van de welvaartsstaat naar de uitgang werden gedragen.
Met uitzondering van een paar overgebleven communistische partijen, die zich daadwerkelijk richtten op de werkende klasse en vastbesloten zijn om het kapitalisme in de vuilnisbak van de geschiedenis te vegen, bleven de werkers achter zonder echte keuzes, zonder alternatief voor partijen die vasthouden aan de vrije markt, succes voor het bedrijfsleven en de bewezen mislukte slogan "een opkomend tij tilt alle boten op."
Om deze leegte te vullen, om een alternatief te bieden voor de werkers, om een nieuw boegbeeld te bewerkstelligen voor de werkende klasse kwamen nieuwe politieke figuren en formaties naar voren in Europa en Noord-Amerika. Zij presenteerden een nationalistisch alternatief voor het internationalisme van de globalisering. Zij beloofden banen door middel van het 'be- schermen' van de eigen grenzen tegen de binnenkomst van werkers uit het buitenland en tegen de wereldhandel. En met het tevoorschijn toveren van beelden van een verloren 'gouden eeuw', dagen deze politici en politieke partijen de monolithische (sterk samenhangende) ideologie van onbeperkte marktverhoudingen en mondiale uitwisseling uit, de ideologie die zoveel ellende voor de arbeidersklasse heeft gebracht.
Deze beschamende mengelmoes van rechts-nationalistische en populistische retoriek heeft in de afgelopen jaren alleen maar voet aan de grond gekregen door het falen van de traditionele partijen om zich los te maken van de dogma's van het marktfundamentalisme, en het falen van linkse partijen om met een goed alternatief te komen. De zwakke pogingen van sociaaldemocraten om hun eigen vage herinneringen aan de welvaartsstaat tevoorschijn te toveren zijn aan dovemansoren gericht. En ook de op anarchisme geïnspireerde alternatieven van een onduidelijke, utopische radicale democratie levert geen stevige opvatting die het kan opnemen tegen de kapitalistische economische verhoudingen.
Beschouwd tegen de achtergrond van het gegeven dat twee burgerlijke politieke partijen zich beide feitelijk op vergelijkbare wijze inzetten voor het behoud van dezelfde mislukte economische filosofie, zou het feit van de eerste succesvolle verkiezing van een rechtse 'populist' in de Verenigde Staten geen verrassing moeten zijn. Trump staat voor een alternatief in wanhopige tijden, een bedrieglijk alternatief, maar niettemin een alternatief.
Voor de Europeanen biedt Trump een voorproefje van de tegenstrijdige aard van het nationalistisch-populistisch brouwsel. Zoals de eerste maand van Trump als president laat zien heeft het 'populisme' niet meer inhoud dan het kruiperig gedienstig zijn aan het monopoliekapitaal, het toejuichen van het midden- en kleinbedrijf en heel af en toe iets gunstigs zeggen voor de arbeidersklasse. Daarbij wordt het beeld geschetst dat de arbeidersklasse het alleen maar beter kan krijgen door het sluiten van de grenzen voor handel en grondstoffen van daarbuiten, zowel menselijke (arbeidskracht) als goederen (import).
Het is zeker dat het nationalistisch alternatief voor marktwerking, vercommercialisering en globalisering zal mislukken. In het beste geval zal het de concurrerende rivaliteit op de korte termijn intensiveren, waarbij grotere winnaars en grotere verliezers ontstaan. Maar uiteindelijk zal het economisch nationalisme de wereldeconomie de kop kosten in termen van groei en ongelijkheid.
Het is belangrijk om te beseffen dat de hevige strijd tegen Trump, en de komende politieke strijd om te voorkomen dat de nationalistische partijen in Europa aan de macht komen, op tragische wijze misleidend zijn als ze er uiteindelijk toe leiden dat het desastreuze markfundamentalisme en het beleid van globalisering wordt versterkt, die uiteindelijk Trump en vergelijkbare politici hebben voortgebracht.
Alleen een daadwerkelijk alternatief voor de valse keuze voor internationale markten of door angst gedreven nationalisme kan de werkende klasse behoeden voor een groter lijden. De twee ideologieën die op dit moment strijden om de wereldheerschappij zijn slechts twee versies, twee gezichten van het imperialisme.
Heimwee naar een lang verloren, niet te herstellen 'kapitalisme van de welvaartsstaat' zal politiek links niet helpen in deze tijd van crisis. In plaats daarvan moeten we bouwen aan een duidelijk en gedurfd socialistisch alternatief.
[1] Negri en Hardt droegen rond de eeuwwisseling in belangrijke mate bij aan de heropleving van dit type denken, dat in de 20e eeuw was ontstaan. Zij publiceerden een reeks boeken, zoals Empire (2000), Multitude (2004) en Commonwealth (2009). In deze werken typeren ze de hedendaagse wereld als een waar geen centrale macht meer is, maar daarentegen een 'Empire': een centrumloos netwerk dat zich uitspant over de hele wereld en uit verschillende concentrische cirkels bestaat. Deze werken zijn een inspiratiebron voor het andersglobalisme. (bron: Wikipedia)
[2] The Monthly Review, opgericht in de VS in 1949, is een onafhankelijk socialistisch tijdschrift dat maandelijks wordt gepubliceerd in New York. Het is op dit moment het langst zonder onderbreking gepubliceerd socialistisch tijdschrift in de VS. (bron: Wikipedia). Website van de MR: https://monthlyreview.org
(*) Bron: ZZ's blog, 17 februari 2017, vertaling J. Bernaven.