Zoltan Zigedy
Sinds de militaire opbouw die leidde tot de Eerste Wereldoorlog is de aardolieproductie de motor van de economische groei, symbolisch maar zeker ook letterlijk. Het moderne wapentuig bood een kijkje in de toekomst. De imperialistische machten zagen het belang in van gemotoriseerde voertuigen, vliegmachines en marinevaartuigen. Zo begonnen zij hun dorst naar olie te ontwikkelen, voor de moderne oorlogsvoering maar ook voor veel belangrijke toepassingen in de komende vredesperiode. Op dat moment voorzagen diezelfde machten dat het bemachtigen van oliebronnen een belangrijke, zo niet de belangrijkste voorwaarde was om een dominante positie in de wereldeconomie te verwerven en te behouden.
Het is niet vergezocht om te stellen dat de regelingen die de overwinnaars na de Eerste Wereldoorlog troffen, vooral met betrekking tot de bevolkingen in het Midden-Oosten, voor een belangrijk deel bepaald werden door overwegingen omtrent de energievoorziening in de toekomst. Het onuitgesproken doel van het geheime Sykes-Picotverdrag was meer dan waarschijnlijk een gegarandeerde toegang van Frankrijk en het Britse Rijk tot de oliebronnen van het Midden-Oosten. De verovering en de controle van de olievoorraden en de anticommunistische kruisvaart werden twee van de voornaamste steunpilaren voor het twintigste-eeuwse imperialisme.
Amerikaanse oliemaatschappijen voegden zich bij de Europese imperialisten en samen eigenden zij zich de olie van het Midden-Oosten toe, om hun eigen binnenlandse productie aan te vullen. Deze nieuw verworven oliebronnen speelden een niet te onderschatten rol in de Tweede Wereldoorlog. Alle drie de asmogendheden - Duitsland, Italië en Japan - beschikten over onvoldoende olie om hun kwaadaardige imperialistische plannen te voltooien. Voor een groot deel werd hun agressie bepaald door hun dorst naar olie.
Tijdens de Koude Oorlog namen de Verenigde Staten de verantwoordelijkheid op zich om ervoor te zorgen dat zijzelf en hun bondgenoten over genoeg olie konden beschikken. Daarvoor stelden zij Iran en Israël aan als politieagenten in het Midden-Oosten. De oliekwestie werd vooral urgent toen olierijke landen zich in 1960 verbonden in de Organisatie van Olie-exporterende landen (OPEC). Deze ontwikkeling bereikte een kritiek punt met de olieboycot die de voornaamste kapitalistische economieën begin jaren '70 destabiliseerde. Deze klap viel samen met het begin van de neergang in de Amerikaanse binnenlandse olieproductie en veroorzaakte schokgolven door de heersende klasse in de VS. Nog een schok deed zich voor toen de sjah als gevolg van de Iraanse revolutie niet langer als politieman in het Midden-Oosten kon optreden.
Zodoende werden de VS de laatste twee decennia van de twintigste eeuw geconfronteerd met slinkende binnenlandse oliereserves en met instabiliteit in het Midden-Oosten, twee ontwikkelingen die ervoor zorgden dat de aandacht van de imperialisten nog meer gefocust werd op het doen en laten van de olieproducerende landen.
De Irak-Iran oorlog, die begon in 1980, destabiliseerde de regio nog verder. Het Amerikaanse imperialisme koos de kant van Irak, uit angst dat de Iraanse revolutie zich over het hele Midden-Oosten zou verspreiden, waardoor de olieleveringen in gevaar zouden komen.
In 1991 ondernamen de VS een grootschalige militaire actie tegen Irak om de regering van Koeweit en de levering van olie door deze betrouwbare leverancier te garanderen. Het VS-imperialisme ging ertoe over om zowel Iran als Irak te bestempelen als belangrijke bedreigingen voor de imperialistische overheersing van de regio.
Na de ondergang van de Sovjet-Unie genoten de Verenigde Staten een ongekende handelingsvrijheid. Tegelijkertijd echter ervoeren de heersers in Washington een groeiende afhankelijkheid van buitenlandse olieleveranciers. Rond de eeuwwisseling importeerden de VS tweemaal zoveel olie als er in eigen land geproduceerd werd. Door de Bolivariaanse revolutie in Venezuela zagen de Verenigde Staten betrouwbare leveranties van olieproducten bedreigd.
Traditionele bondgenoten tijdens de Koude Oorlog streefden naar eigen onafhankelijke overeenkomsten met olieproducenten, wat de interimperialistische rivaliteiten verder opstookten. Door de explosieve groei van de Volksrepubliek China en de spectaculaire toename van de Chinese energiebehoefte kwam de wereldwijde olieproductie onder druk te staan.
De heersende klasse in de VS raakte in paniek en zocht naar verschillende manieren om de toegang tot hulpbronnen voor zijn machtige militaire apparaat te garanderen, en om de onrustige consument die opgeschrikt werd door schommelingen in de energieprijzen te kalmeren. Aan de ene kant begonnen de VS nieuwe wegen te verkennen om af te stappen van de traditionele olieleveranciers.
Het kapitalistische Rusland beschikte over enorme olievoorraden en over een productiecapaciteit die kon wedijveren met die van Saoedi-Arabië. Ook had het kapitalistische Rusland buitenlandse investeringen nodig. Twee factoren blokkeerden deze weg (zie 'Bloomberg Businessweek', 16.1.2017): op de eerste plaats de nationalisatie door Rusland van een aantal oliemaatschappijen, en op de tweede plaats het begin van een revolutie in de binnenlandse energiewinning (fracking en de winning van schalie-olie). De Amerikaanse allergie voor het ondersteunen van nationalisaties en de opkomst van veelbelovende technologieën (die men vooral niet wilde delen met imperialistische rivalen) sloot een opening naar Rusland in de ogen van veel beleidsmakers al snel af.
Aan de andere kant wilde een aanzienlijk deel van de Amerikaanse heersende klasse een gewaarborgde olietoevoer garanderen door middel van militaire interventies onder het dekmantel van mensenrechten en democratisering. De strategie om andere landen de wil van het Amerikaanse kapitaal op te leggen, door zich voor te doen als edelmoedige redders in nood was al getest tijdens de Koude Oorlog, maar bleek nog effectiever na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie als tegenkracht. Vroeger beloofde het imperialisme zijn slachtoffers beschaving te brengen, nu waren dat mensenrechten en democratie.
De openlijke en heimelijke interventies van de 21e eeuw in Afghanistan, Irak, Libië, Iran, Egypte, Syrië en eventueel Turkije kunnen allemaal gezien worden in het licht van de oliepolitiek, voor het veiligstellen van de olieleveranties. Als gevolg van actief verzet tegen de Amerikaanse overheersing en vanwege het strategisch belang van olie bevinden de Verenigde Staten zich al sinds 2001 in een permanente oorlog in de regio, onder het mom van de strijd tegen het terrorisme.
De afgelopen tien jaar begon de situatie te wijzigen, doordat de Amerikaanse binnenlandse olieproductie tussen 2010 en 2014 bijna verdubbelde. De afgelopen jaren heeft deze productie niveaus bereikt die vergelijkbaar zijn met die van de grootste producenten, Saoedi-Arabië en Rusland. Voor het eerst in decennia exporteren de VS weer energieproducten. Veel experts verwachten dat de VS in het volgende decennium netto gezien een energie-exportland zullen worden.
De terugkeer van de VS als energie-concurrent heeft, zoals te verwachten viel, gezorgd voor een verschuiving in het buitenlandse beleid van Washington. Terwijl de binnenlandse energieproductie opgevoerd werd schroefde de regering Obama de leidende rol van de VS in het streven naar machtswisselingen in het Midden-Oosten terug. De Italiaanse oliemaatschappij ENI nam het initiatief bij de oproep tot een regime change in Libië, en kreeg hierbij steun van de regeringen van Italië en Frankrijk. De verhoudingen tussen ENI en Khadaffi waren ernstig verslechterd. De Verenigde Staten namen wel deel aan de interventie maar gaven er geen leiding aan. Later zei Obama te betreuren dat de VS meegezogen werden in de boze plannen die leidden tot de omverwerping van het regime Khadaffi.
Op een vergelijkbare manier was de Amerikaanse interventie in Syrië slechts bescheiden in omvang, vergeleken met de massale invasie van Irak tien jaar eerder. De regering Obama zag af van het instellen van een no-flyzone terwijl dat toch beschouwd werd als een van de militaire middelen om het Syrische leger op zijn knieën te brengen. De laatste jaren van de regering Obama gaven ook een verbetering van de relatie met Iran te zien, ondanks Irans onafhankelijke buitenlandse politiek. Deze ontwikkelingen geven de veranderingen aan die veroorzaakt worden door de verschuiving van de VS als vraatzuchtige consument van olie uit het Midden-Oosten naar een potentiële concurrent op de markten.
De verschuiving wordt bevestigd door de Amerikaanse betrekkingen met de grootste twee olieproducenten ter wereld, Saoedi-Arabië en Rusland. Tijdens de laatste jaren van de regering Obama tuigden politici en de onderdanige media een nieuwe Koude Oorlog tegen Rusland op. Door sancties, het dreigen met militair geweld en hysterie liepen de spanningen in verhouding tot de werkelijke twistpunten onnodig hoog op. De EU hongert naar energie, maar beschikt zelf over weinig natuurlijke hulpbronnen waardoor ze afhankelijk is van Ruslands voorraden, vooral van Ruslands aardgas. Omdat de Verenigde Staten in snel tempo onafhankelijk worden voor hun energievoorziening, en een begin maken met de export van vloeibaar gemaakt gas, wordt de strijd om de Europese markt steeds intensiever, en dit bevordert de vijandigheid ten opzichte van Rusland.
Vergelijkbare spanningen ontstonden er tussen de VS en hun traditionele bondgenoot Saoedi-Arabië. De groei van de VS als energieproducent heeft het Saoedische regime danig verontrust. De Saoedische leiders reageerden op de dreiging die ontstond doordat een voormalige klant steeds meer een concurrent werd, en op het feit dat de wereldwijde olieproductie opeens spectaculair toenam. Zij bespoedigden de ineenstorting van de wereldolieprijzen in 2014 niet maar deden vooral niets om die te verhinderen. Zo lieten zij het na om bij de OPEC te lobbyen voor een prijsopdrijvende productiebeperking.
Een dalende olieprijs bevoordeelde Saoedi-Arabië, omdat dit land van alle producenten zowat de laagste productiekosten had. De nieuwe Amerikaanse producenten werden erdoor geschaad, omdat zij hun kosten veel moeilijker konden terugverdienen. De olieprijs ging minder snel dalen, de Amerikaanse productie verminderde inderdaad maar de Saoedi's betaalden er wel een prijs voor. Ondanks hun efficiënte productiewijze namen hun voorraden af. Maar wat nog belangrijker is, de maatschappelijke uitgaven, het begrotingsevenwicht en het in standhouden van de deviezenreserves vereisen een veel hogere olieprijs. Saoedi-Arabië heeft alle uiterlijke kenmerken van een moderne welvaartsstaat maar heeft dit vrijwel uitsluitend aan zijn olie te danken. Deze welvaartsstaat kan echter niet onderhouden worden zonder hoge olieprijzen en een enorm rendement na aftrek van de lage productiekosten. Daarnaast draagt de kostbare oorlog die Saoedi-Arabië in Jemen voert ertoe bij dat de olievoorraden slinken en de staatsuitgaven snel stijgen. Het is de Saoedi's daarnaast niet ontgaan dat de regering Obama niet te spreken was over dit militair avontuur. Als gevolg van dit alles zijn de Saoedi's het nieuwe jaar ingegaan met het voornemen om samen met de OPEC-landen en andere producenten tot een deal te komen om de productie te beperken, met stijgende olieprijzen tot gevolg.
Het moge duidelijk zijn dat de aanstaande olie-onafhankelijkheid van de Verenigde Staten, de veranderende rol van de VS van consument naar producent, en de verschuivende aandacht van oliebronnen naar oliemarkten het strategisch beleid van Washington ingrijpend beïnvloedt en dat de verhouding met andere olieproducerende landen zoals Saoedi-Arabië en Rusland erdoor verslechtert. Dat de VS zelfvoorzienend zijn op het gebied van olie droeg ook bij aan de terughoudendheid van de regering Obama in het oplossen van de diepe tegenstellingen in het Midden-Oosten die gecreëerd werden door het Amerikaanse interventionisme. Instabiliteit tussen de olieproducerende landen zorgt er alleen maar voor dat de VS grotere kansen hebben om nieuwe markten aan te boren en meer winst te maken na de relatief hoge productiekosten.
Het is nog te vroeg om er heel stellig over te zijn, maar de benoeming van Rex Tillerson, voormalig hoofddirecteur van ExxonMobil tot minister van Buitenlandse Zaken lijkt een belangrijke wijziging aan te kondigen. Als 's werelds grootste oliemaatschappij en een van de grootste bedrijven in de VS heeft ExxonMobil enorme belangen in vrijwel elk olieproducerend land. Met zijn enorme investeringen in Rusland laat het bedrijf zich weinig gelegen liggen aan diplomatieke of politieke subtiliteiten: Obama's sancties tegen Rusland kosten ExxonMobil honderden miljoenen dollars.
Tillersons buitenlands beleid zal waarschijnlijk een terugkeer naar het omarmen, beschermen en verdedigen van olieproducerende landen te zien geven, terwijl er elders naar vijanden gezocht wordt om tegemoet te komen aan het militair-industrieel complex. Het meest recente Amerikaanse slachtoffer in Jemen, wiens dood door Trump zo theatraal betreurd werd, zou een vooruitwijzing kunnen zijn naar een vriendelijker bejegening van Saoedi-Arabië. De hysterische preventieve aanvallen op een betere verhouding met Rusland lijkt er ook op te wijzen dat een prominent deel van de heersende klasse vreest dat deze betrekkingen inderdaad weer aangehaald worden, en daar verzetten zij zich tegen.
Je zou tegenstellingen kunnen ontwaren in Obama, de internationalist die opschoof in de richting van een nationalistische buitenlandse politiek, of in Trump, de nationalist die koos voor een internationalistische minister van Buitenlandse Zaken. Maar, beiden vormen zijn alleen tegenstellingen wanneer de doorslaggevende controle door het monopoliekapitalisme over de staat buiten beschouwing gelaten wordt. Aan het eind van het verhaal moeten de gepropageerde principes het altijd afleggen tegen de dominante belangen van het monopoliekapitaal (vet redactie Manifest).
De uiteenlopende belangen van de kleinere binnenlandse ontginners van schalie-olie en grote multinationals zoals ExxonMobil zijn terug te vinden in de Amerikaanse buitenlandse politiek. De binnenlandse nieuwkomers zijn gebaat bij hogere prijzen, bescheiden kapitaalinvesteringen en groei, om hun winst te garanderen. De multinationale oliebedrijven zijn gebaat bij reusachtige investeringen voor de exploitatie van nieuwe reserves en voortdurende kostenbesparingen om hun winst te garanderen.
Trumps nieuwe regime herinnert ons eraan dat de bourgeoisiepolitiek niet gaat over persoonlijkheden of een bepaalde mate van beschaving, maar over uiteenlopende visies op de dienstverlening aan het monopoliekapitaal. De oliepolitiek bevestigt deze waarheid. Daarenboven leert de oliepolitiek ons dat de interimperialistische rivaliteiten een kookpunt aan het bereiken zijn (vet redactie Manifest).
Bron: ZZ's blog, 6 februari 2017, vertaling Frans Willems.