Onurcan Ülker (*)
De algemene crisis in de socialistische beweging heeft wereldwijd ook geleid tot een crisis in het marxistische denken. Vooral sinds het einde van de 'Koude Oorlog', met de beslissende ondergang van het socialisme in de Sovjet-Unie, worden de bijdragen aan de marxistische theorie van revolutionaire theoretici uit de 20ste eeuw, zoals Lenin en Mao, zwaar ondergewaardeerd, met name in de academische wereld. Zo ook bij het vraagstuk van de transformatie van de Communistische Partij van China (CPC) in de periode na Mao.
Daarbij kan juist het model dat Mao Zedong zelf vanuit een klassenanalyse heeft ontwikkeld voor de dynamiek van transformatie en degeneratie van regerende communistische partijen een belangrijke rol spelen. In deze benadering wordt zo'n partij niet beschouwd als een autoritaire machtsgroep bestaande uit min of meer 'rationele' atomistische individuen, die de samenleving als geheel onderdrukken voor hun persoonlijke belangen, noch als een zelfzuchtige organisatie, die eenzijdig alle sociale verhoudingen domineert.
In dit model wordt de communistische partij beschreven als een arena waarin de verschillende klassenbelangen (de 'kapitalistische' en de 'socialistische' weg) met elkaar wedijveren, zoals ze dat ook doen in elk ander domein van de samenleving gedurende het zeer langdurige transitieproces naar een klasseloze maatschappij. Parallel aan het langzaam verdwijnen van de klassenverschillen, zal ook de functie van de leninistische voorhoedepartij langzaam verminderen. Volgens Mao betekent de nationalisatie van productiemiddelen niet dat daarmee simpelweg de klassenstrijd in een samenleving beëindigd is. Tijdens de socialistische transitie blijven immers niet alleen de ideeën van duizenden jaren klassenmaatschappij in de hoofden van de mensen voortleven, maar zijn er ook krachten die het ontstaan mogelijk maken van een nieuwe uitbuitende klasse vanuit de partij en de socialistische staat, omdat de rol van hooggeplaatst partijkaderlid of van hoge bureaucraat in het productieproces (zoals planner, manager en specialist) gepaard gaat met privileges.
Om de vorming van zo'n 'nieuwe bureaucratische bourgeoisklasse' die leidt naar een herstel van het kapitalisme, te voorkomen, moeten volgens Mao onder het socialisme de volksmassa's de klassenstrijd in werkelijk elke sector van de samenleving (dus ook in de partij) voortzetten, op alle niveaus deelnemen aan beleidsvorming en implementatieprocessen, en het productieproces controleren en zelfs leiden.
Zoals het denken van Mao Zedong in de 20ste eeuw functioneerde als de overheersende ideologie in China's streven naar socialisme, zo dienden twee van Deng Xiaopings leuzen - 'eerst enkele mensen rijk laten worden' en 'ontwikkeling is de harde waarheid' - als de machtige ideologische rechtvaardiging voor China's ontwikkelingsweg na Mao. Deng, de architect van het officiële 'ontwikkelings'-idee van de post-Mao CPC, was er in de meest woelige dagen van de Grote Proletarische Culturele Revolutie van beschuldigd één van de leiders te zijn van de 'kapitalistische weg'-groep binnen de CPC. In de periode van 'hervorming en opening' die in 1978 werd ingezet door het 'reformistisch' post-Mao leiderschap van de CPC, werd afstand genomen van Mao's benadering van 'de politiek voert het bevel', die de massabewegingen had gelegitimeerd. Het doel werd nu een veilige omgeving te creëren voor private investeringen en de snelle 'ontwikkeling van de productiekrachten' te garanderen, die als belangrijkste taak voor de CPC in 'de beginfase van het socialisme' was gedefinieerd.
Deze op nationaal inkomen gerichte benadering bepaalt nog steeds het gehele beleid van de CPC. Terwijl de huidige post-Mao generatie leiders van de CPC het socialisme hoog blijven houden, is dit wel een herzien socialisme, dat ontdaan is van zijn revolutionaire inhoud en haaks staat op het socialisme uit het Mao-tijdperk.
Toen Mao's idee van de permanente revolutie tijdens de socialistische transitie eenmaal vervangen was door de zorg voor stabiliteit teneinde het gezonde functioneren van de markt te garanderen, veranderde tegelijk met alle andere maatschappelijke krachten ook de CPC zelf, ironisch genoeg precies in de richting die Mao had voorzien. Tijdens de periode van 'hervorming en opening' begon de CPC te veranderen van een partij van toegewijde communistische activisten in een partij van 'experts' en bureaucraten, van een marxistisch-leninistische partij in een pragmatische partij en van een arbeiders- en boerenpartij in een partij van de hogere sociale klassen en lagen, inclusief de 'nieuwe kapitalisten' van China. De grote meerderheid van arbeiders en boeren die altijd de 'eigenaren' van de revolutie waren geweest, werd buiten gesloten.
Ook al is het duidelijk dat de marktwerking zich samen met bureaucratisering sterk ontwikkeld heeft in post-Mao China en dat het land al lange tijd te lijden heeft onder structurele problemen die met name veroorzaakt zijn door de marktgerichte hervormingen - zoals een enorme inkomenskloof en een buitensporige corruptie -, toch kan hedendaags China niet simpelweg gekwalificeerd worden als een 'normaal' (semi)perifeer kapitalistisch derdewereldland, en wel vanwege twee 'specifieke kenmerken' van het Chinese systeem.
Eerst en vooral: hoewel met de post-Mao hervormingen de 'economie van de rijke boeren' opnieuw werd ingevoerd, is in China de landbouwgrond nog altijd niet veranderd in een handelsartikel/privébezit en is daardoor - in tegenstelling tot bijvoorbeeld Brazilië - het Chinese platteland niet ontvolkt geraakt en hoeft een groot deel van de bevolking niet te vechten om te overleven in de sloppenwijken van grote steden. In tegenstelling tot de gesettelde stedelijke armen in veel andere derdewereldlanden pendelt in China een groot aantal migrantarbeiders voortdurend heen en weer tussen stad en platteland.
Op de tweede plaats: ondanks dat de overheid steeds luider roept om verdieping van de financiële en bancaire hervormingen, is de 'hernieuwde koppeling' van China aan het kapitalistische wereldsysteem nog altijd slechts partieel en gecontroleerd, omdat het land buiten de zogenoemde financiële globalisering blijft. Daardoor heeft het nog steeds een eigen nationaal bancair systeem en is het beheer van de yuan nog altijd onderwerp van zelfstandige Chinese besluitvorming.
In hedendaags China kunnen we zowel elementen van een kapitalistische economische ontwikkeling waarnemen - zoals groeiende ongelijkheid en een hiërarchische ordening van de samenleving - als elementen van een socialistische economische ontwikkeling - zoals stijging van de reële lonen. De 'reformistische' leiders en theoretici van de CPC hebben tot nu toe nauwgezet de zogenoemde socialistische markteconomie onderscheiden van het neoliberale kapitalisme. Terwijl de eerste staat voor een zorgvuldig geleide liberalisering, een eigendomssysteem van met name publiek eigendom met de mogelijkheid van andere eigendomsvormen, en een duidelijke overheidsinterventie, betekent het laatste een absolute liberalisering - die de economische zelfstandigheid van landen in een toch al ongunstige positie verder verzwakt -, algehele privatisering en algemene marktwerking zonder overheidsinterventie.
Zolang als de post-Mao doctrine van 'de beginfase van het socialisme' - die van de productiekrachten een permanent soort fetisj maakt - het langetermijndoel van een klasseloze samenleving blijft uitstellen naar een vage toekomst, zolang ook zal in de rijen van de CPC de socialistische droom verder verdampen. In de beginselverklaring van de CPC, die werd aangenomen op het 10de Nationale Congres in augustus 1973 - het laatste nationale congres waaraan Mao deelnam - stond helemaal aan het begin dat de CPC 'de politieke partij van het proletariaat, de voorhoede van het proletariaat' was.
In overeenstemming daarmee was 'het basisprogramma' van de CPC dan ook gedefinieerd als 'de volledige omverwerping van de bourgeoisie en alle andere uitbuitende klassen, het vestigen van de dictatuur van het proletariaat in de plaats van de dictatuur van de bourgeoisie en de triomf van het socialisme over het kapitalisme'. In de huidige beginselverklaring van de CPC, die aangenomen is op het 18de Nationale Congres in november 2012, staat daarentegen dat de CPC niet alleen de voorhoede is van 'de Chinese arbeidersklasse', maar ook van 'het Chinese volk en de Chinese natie' als geheel. In dit document wordt niets gezegd over 'de omverwerping van de bourgeoisie'. Wel staat er dat de CPC 'de kern vormt van het leiderschap in de zaak van het socialisme met Chinese kenmerken en de vertegenwoordigster is van de ontwikkelingslijn in de Chinese geavanceerde productiekrachten, van de oriëntering in China's vooruitstrevende cultuur en van de fundamentele belangen van de overweldigende meerderheid van het Chinese volk'. Duidelijk is dat de huidige CPC-leiders ervan afzien om openlijk aan te geven wat communisme echt betekent en wat het einddoel van de partij is.
Heeft het Chinese socialisme dan nog wel een toekomst? Een moeilijk te beantwoorden vraag. Een ding lijkt duidelijk: als gevolg van de ernstige fouten in het verleden is op dit moment een nieuwe culturele revolutie schier onmogelijk en bij voorbaat al verloren. Aan de andere kant zijn de Chinese revolutie van 1949 en de maoïstische erfenis onderdeel geworden van de Chinese leefwereld en kunnen dan ook niet zomaar afgedankt worden. Daarom kunnen we stellen dat het momenteel dringend noodzakelijk is om via sociale, politieke en ideologische strijd tot iets nieuws te komen, maar wel op basis van de maoïstische formule van de massalijn, die eens in China heeft geleid tot volksdemocratie, participatie van onderop in beheer en productie, en goedkope, lokaal toegepaste en door de traditie bewezen gezondheidszorg en onderwijs.
Van oudsher kent China een zeer dynamische samenleving. De lange en grootse geschiedenis van de Chinese beschaving zit vol met verzetsbewegingen vanuit de bevolking, met als onbetwist hoogtepunt de Chinese Revolutie in de vorige eeuw. De toekomst van het Chinese socialisme en van de CPC zal enkel en alleen bepaald worden door de strijd van de Chinese arbeidersklasse in het bijzonder en van de bevolkingsklassen in het algemeen, zowel binnen als buiten de partij. Hoe deze strijd er uit zal zien, weet op dit moment nog niemand. Praktijk gaat immers boven theorie.
(*) Onurcan Ülker studeerde politieke wetenschap en openbaar bestuur aan de Middle East Technical University in Ankara, Turkije. In 2015 ontving hijeen onderzoekbeurs van de Yenching Academy of Peking University, China.
Bron: Masterscriptie, juli 2015; hoofdstuk 5, conclusie; pag. 128-134 http://etd.lib.metu.edu.tr/upload/12618934/index.pdf
Vertaling en bewerking: Louis Wilms.