Judith Whitehead
Onder leiding van het financieel monopoliekapitaal is het imperialisme niet alleen een van de belangrijkste veroorzakers van de 'permanente stagnatie', die het Atlantisch kapitalisme met name door onvoldoende investeringen in de industrie momenteel kenmerkt, maar ook van de oorspronkelijke accumulatie zonder proletarisering in grote delen van het mondiale Zuiden. Veel mensen hebben daar te maken met onteigening en verdrijving zonder dat ze daarna als loonarbeider werk kunnen vinden.
In dit proces zijn bepaalde bevolkingsgroepen bovendien kwetsbaarder dan andere: met name ras/etniciteit, geslacht/gender en klasse spelen, apart of in combinatie, een grote rol.
Tijdens de neoliberale bloeiperiode van 1980 tot 2008 hebben verschillende rondes van oorspronkelijke accumulatie plaatsgevonden: de vernietiging van overheidsbanen en van de collectieve landbouw in de voormalige Sovjet-Unie en in China na hun herintrede in de wereldeconomie; de beslaglegging op land voor infrastructuur, industrieparken, exportproductiezones, onroerendgoedontwikkeling en speculatie op veel plaatsen in het mondiale Zuiden; het grootschalige 'landjepik' voor plantages, dat kleine boeren onteigent, met name in sub-Sahara Afrika, maar ook in delen van Azië en Latijns-Amerika; en de landconcessies voor het winnen van grondstoffen. Aan deze belangrijkste vormen van oorspronkelijke accumulatie kunnen nog voorbeelden van 'groen imperialisme' worden toegevoegd: natuurbehoudprojecten voor nationale parken en ecologische reservaten, en ontbossingsprojecten in bewoonde gebieden in het mondiale Zuiden.
In de analyse van Marx was oorspronkelijke accumulatie de voorwaarde voor het ontstaan van de kapitalistische productiewijze en kon er daarna pas met de gerealiseerde meerwaarde 'uitgebreide reproductie' plaatsvinden, dat wil zeggen de verdere uitbreiding van de kapitalistische productie. Om arbeid en kapitaal los van elkaar te laten bestaan, moest eerst een proces van oorspronkelijke accumulatie plaatsvinden, dat tegelijkertijd drie beslissende veranderingen opleverde.
De voortzetting van deze kapitalistische verhoudingen gebeurde daarna uit puur economische noodzaak, want de arbeiders hadden niets anders dan hun arbeidskracht om te verkopen. In het klassieke marxistische model behoorden de arbeiders die daartoe niet of onvoldoende in staat waren, tot het 'arbeidsreserveleger', dat zorgde voor concurrentie op de arbeidsmarkt en een neerwaartse druk op de lonen. Volgens Marx gaf het reserveleger de kapitalisten ook de mogelijkheid om tijdens de op- en neergang in de nationale economie op een flexibele manier arbeiders aan te nemen dan wel te ontslaan.
De omvang van het mondiale arbeidsreserveleger werd in 2012 geschat op 2,4miljard mensen, terwijl het 'actieve leger' geschat werd op 1,4 miljard. Ongetwijfeld is in de afgelopen 30 jaar de werkgelegenheid in bepaalde lagelonenregio's toegenomen en woont daardoor momenteel 79 procent van het mondiale 'actieve leger' in lagelonenlanden. En toch hebben we in 2012 nog te maken met een ruw 'mondiaal werkloosheidscijfer' van rond de 63 procent! Omdat in grote delen van het mondiale Zuiden de oorspronkelijke accumulatie niet wordt gevolgd door 'uitgebreide reproductie', is het de vraag wat het kapitaal aan moet met een zo grote surplusbevolking van werklozen. Een arbeidsreserveleger van een half miljard mensen zou kunnen, maar van 2,4 miljard? Dat is bijna een derde van de wereldbevolking!!
Toen vanaf de jaren 1970 het neoliberalisme de kapitalistische verhoudingen over de wereld begon uit te breiden door de productie te verplaatsen naar lagelonenlanden, dachten sommigen dat het imperialisme daarmee ten einde liep. En de toename van de mondiale concurrentie die daarmee gepaard ging, zou volgens velen het einde van het monopoliekapitalisme betekenen. Maar de neoliberale mondiale expansie werd in de meeste bedrijfstakken al snel gevolgd door de opkomst van nieuwe mondiale oligopolies en het imperialisme bleef het hoofdkenmerk van de mondiale politieke economie. Een en ander blijkt duidelijk uit de mate waarin het financieel monopoliekapitaal momenteel controle uitoefent over nationale regeringen, en hoe de overdracht van meerwaarde gerealiseerd wordt door de lonen te verlagen tot onder de waarde van de arbeidskracht, door 'superuitbuiting'.
Op de lange termijn tendeert het monopoliekapitaal naar stagnatie als gevolg van de concentratie van enorme hoeveelheden meerwaarde in de winsten van slechts enkele ondernemingen, een verschijnsel dat begin jaren 1970 heel duidelijk te zien was in de westerse economieën. De opkomst van de financialisering - de toenemende invloed van financiële markten, financiële instellingen en financiële elites - vormde toen een poging om de tegenstrijdigheden van overaccumulatie en stagnatie in de reële economie te overwinnen. Vanaf het begin was kenmerkend dat het financieel monopoliekapitaal de belangrijkste overheidsinstellingen ging reguleren.
De politieke hegemonie ervan begon met de renteverlaging van Paul Volcker in 1980, waardoor echter de tegenstrijdigheden juist verergerden, met name in Europa. Toen de schulden onhoudbaar werden, vloeiden rijkdom en invloed snel weg van het industrieel kapitaal naar de kapitaaleigenaren, naar de financiële sector. Tijdens de 'aandeelhoudersrevolutie' van de jaren 1980 raakten de belangrijkste ondernemingen in toenemende mate gefinancialiseerd en stegen de dividend- en rentebetalingen door westerse ondernemingen van 30 procent van de winst in 1979 naar 94 procent in 2001.
'Afslanken en opdelen' werd het parool in het ondernemingsbeleid in plaats van het patroon van de voorafgaande periode, 'winst inhouden en herinvesteren'. De toename van de financialisering is mogelijk gemaakt door de superuitbuiting via outsourcing. Deze verplaatsing van de productie naar lagelonenlanden was net als in Lenins tijd begonnen omdat de overaccumulatie van kapitaal zover was doorgeschoten dat de meeste meerwaarde niet meer gerealiseerd kon worden door investeringen in de binnenlandse productie. Inmiddels lijkt de financiële sector met al zijn circulatie- en verdelingsfuncties zijn eigen logica gekregen te hebben, ver buiten wat Marx op het einde van de 19de eeuw voor mogelijk hield.
Financieel monopoliekapitaal heeft een aantal specifieke kenmerken, die het onderscheiden van industrieel monopoliekapitaal en die tot uitdrukking komen in een ander ondernemingsbeleid.
Deze vier kenmerken verklaren waarom de oorspronkelijke accumulatie zonder 'uitgebreide reproductie', die in veel zuidelijke landen sinds 2008 heeft plaatsgevonden, zo dominant geworden is en waarom de bruutheid van dit proces met zijn winnaars en verliezers zo is toegenomen.
De onteigening en verdrijving die samengaat met oorspronkelijke accumulatie onder het financieel monopoliekapitaal, zorgt voor een enorm aantal verarmde mensen, die uitgestoten zijn uit de nationale en mondiale economie zonder uitzicht op een betere toekomst. Deze mensen zijn kwetsbaar voor etnische zuivering en moord vanwege geslacht of klasse.
De opkomst van het financieel monopoliekapitaal is daadwerkelijk gevolgd door een toename van het aantal landen met een regering die haar legitimiteit ontleent aan een culturele definitie van staat en natie langs de lijnen van een etnische of religieuze meerderheid. Deze landen staan tegenover de liberale kapitalistische landen die een legitimiteit hebben die - al is het alleen maar in theorie - gebaseerd is op de formele gelijkheid van de individuele burgers. En ze zijn noodzakelijkerwijs autoritair, omdat hun regering projecten van oorspronkelijke accumulatie moet uitvoeren en daarbij meer op geweld dan op instemming en overreding steunt.
Het beste voorbeeld is India onder de BJP, de partij van de hindoe-meerderheid, die patriarchale en autoritaire brahmaanse religieuze ideologieën met neoliberaal beleid samensmelt. Andere voorbeelden zijn de huidige Israëlische regering, Turkije onder de AKP, Saoedi-Arabië, Bahrein en de Golfstaten. Vergelijkbare rechtse trends - ook al missen ze vaak een expliciete religieuze basis - zijn ook aanwezig in de vanouds kapitalistische landen, zoals blijkt uit de opkomst in Europa van extreemrechtse nationalistische partijen als het Nationaal Front in Frankrijk, UKIP in Engeland, Nieuwe Dageraad in Griekenland en Jobbik in Hongarije (En Wilders in Nederland en Trump in de VS, nvdr). Zij redeneren allemaal vanuit de etnische exclusiviteit van de meerderheid van de autochtone bevolking.
De opkomst van autoritaire, vrouwonvriendelijke en op een etnische of religieuze meerderheid gebaseerde regeringen normaliseert exclusiviteit en maakt de weg vrij voor toekomstige etnische zuiveringen. Die vormen een van de middelen die het financieel monopoliekapitaal heeft om de bestaande tegenstellingen tussen de economische stagnatie, de oorspronkelijke accumulatie en de grote surplusbevolking in zijn voordeel te beslissen. De coalities die op verschillende plaatsen gevormd worden tussen de neoliberale politiek van het financieel monopoliekapitaal, de lagere middenklasse/kleine burgerij en het bestuur op basis van een etnische of religieuze meerderheid, roepen herinneringen op aan een vergelijkbaar patroon in de jaren 1930/40, toen kapitalistische crises uitliepen op etnische zuiveringen.
Het is cruciaal om in deze tijd van financieel monopoliekapitaal de verbanden te begrijpen tussen oorspronkelijke accumulatie, gender en de opkomst van landen die bevolkingsgroepen uitsluiten, teneinde strategieën te ontwikkelen voor het verzet tegen een herhaling van de tragedies uit die eerdere periode - een periode die zoveel structurele overeenkomsten vertoont met de onze.
Bron: Judith Whitehead, 'Intersectionality and Primary Accumulation; Caste and Gender in India under the Sign of Monopoly-Finance Capital'; Monthly Review, november 2016, pag. 37-52; https://monthlyreview.org/2016/11/01/intersectionality-and-primary-accumulation/
Vertaling en bewerking: Louis Wilms.