Zoltan Zigedy
Professor Richard Thaler [1] van de Universiteit van Chicago kreeg de Nobelprijs voor Economie 2017 omdat hij aan economen iets heeft verteld wat alle andere mensen allang wisten. Thaler, een van de pioniers op het gebied van wat bekend is geworden als 'gedragseconomie' [2], heeft de wereldschokkende bewering naar voren gebracht dat mensen niet altijd, of niet consistent, rationeel handelen.
Waarom zou deze op het oog voor de hand liggende observatie een Nobelprijs verdienen? Waarom zou iemand iets anders geloven?
Tot het moment van de catastrofale ineenstorting van de wereldeconomie in 2007/2008 was een belangrijk deel van de academische sociale wetenschappen in de VS gebaseerd op de veronderstelling dat publiek, politiek en economisch gedrag kan worden begrepen vanuit het perspectief van individueel eigenbelang en de veronderstelling van het bestaan van rationele keuze. Hoewel de crash een schaduw werpt op de absolute dominantie van die veronderstelling op het gebied van economie, blijft het vandaag de methodologische pijler van grote delen van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. De crisis was een broodnodige reminder van de dwaasheid van het investeren van 'rationaliteit' in het economische leven.
De erkenning van Thaler met deze Nobelprijs zorgt voor weinig meer dan een deukje in het al lange tijd heersende ideologische uitgangspunt waarbij het individu als fundamenteel voor wetenschappelijke analyse wordt gezien, samen met de zelf bepaalde belangen en rationeel bepaalde doelen van het individu. Anglo-Amerikaanse sociale wetenschappers zullen gewoon doorgaan met het omarmen van de individuele rationele keuze als het centrale punt van hun verklaringskader, als de fundamentele bouwstenen voor het begrijpen van menselijk gedrag.
Het idee van het belang van de combinatie van individuen, persoonlijke belangen en de rede bij het verklaren van menselijk handelen is niet nieuw. Het conceptuele model (breder kader) van Aristoteles - het praktisch syllogisme (sluitredenatie) - probeerde de logica van menselijk handelen bloot te leggen op basis van individuele doelen of verlangens en de kennis van hoe die doelen en verlangens te bereiken.
Maar Aristoteles geloofde niet dat rede en belangen menselijk handelen bepaalden met de kracht van de logica. Hij vroeg zich juist af waarom in de praktijk dat handelen vaak niet de verwachte resultaten oplevert, waarom mensen vaak anders handelden dan goed zou zijn voor het waarborgen van hun optimale belangen. Hij was ervan overtuigd dat individueel eigenbelang, rede en kennis niet toereikend zijn om uit te leggen hoe mensen zich gedragen. De breuk in deze keten van het bepalen van je individuele doel en de overwegingen naar het uiteindelijk handelen is, zo vermoedde Aristoteles, zwakheid van de wil (Akrasia). In dit opzicht liep Aristoteles meer dan tweeduizend jaar voor op Thaler.
Met de overheersing van het kapitalisme en zijn ideologische superstructuur, kreeg de rol van individuen, rede en eigenbelang een nieuwe plaats. De kern van het kapitalistische wereldbeeld is het idee dat het individu de gelegenheid moet hebben om zijn of haar wensen in het middelpunt van zijn of haar wereld te plaatsen en ernaar moet kunnen streven om die doelen te realiseren, zonder de beperking van anderen (het populaire, kritiekloze concept van vrijheid dat vandaag de dag wordt omarmd). De kern van de manier van praten over rechten in het huidige tijdperk volgt onvermijdelijk hieruit.
Tegelijkertijd vereist het kapitalistische wereldbeeld een sociale component, om de kansen die aan individuen worden geboden te beschermen en te bevorderen. Individuen kunnen niet elke gril najagen zonder een deel van de behoeften van anderen te ontkennen. Als iedereen doelen nastreeft zonder rekening te houden met anderen leidt dit onvermijdelijk tot conflicten.
Op het eerste gezicht komen deze twee ideeën - individuele vrijheid en sociale beperkingen - met elkaar in botsing, aangezien de kans zeer waarschijnlijk is dat de beoogde acties van de ene persoon samenvallen met de realisatie van de beoogde acties van een ander of deze zelfs doorkruisen. Daarom lijkt het garanderen van de vrijheid van handelen in een specifieke, individuele situatie niet altijd verenigbaar met het tegelijkertijd garanderen van dezelfde mate van vrijheid van handelen voor iedereen. Iedereen kan niet tegelijkertijd door dezelfde deur gaan, iemands vrijheid van handelen moet ruimte maken voor de vrijheid van anderen.
Het verenigen van individuele vrijheden werd de grote uitdaging voor denkers in het kapitalistische tijdperk. De oplossing, geïllustreerd door het werk van Hobbes [3], was gericht op het opheffen van het conflict tussen botsende 'vrijheden' via het mechanisme van een contract, een overeenkomst of grondwet. Met gebruikmaking van de gereedschapskist van de rationaliteit betoogden de verdedigers van het kapitalistische ethos dat rationele individuen zouden inzien dat het duidelijk in ieders beste belang was om beperkingen op individueel handelen te accepteren. Mensen zouden erkennen dat het redelijk was om volledige autonomie op te geven ten dienste van het algemeen belang. Dus de instemming van individuen om af te zien van een deel van hun vrijheid van handelen zou dienen als de brug tussen individuele keuzes en de algemene wil, tussen het individu en het sociale. Het zou mogelijk zijn om zowel de anarchie van onbeperkte vrijheid te vermijden als om tegelijkertijd een burgermaatschappij te creëren, met behoud van individualisme, rationaliteit en de kern van vrijheid zoveel als redelijkerwijs mogelijk is.
Deze manier van verdedigen van het kapitalistische wereldbeeld werpt net zoveel vragen op als het beantwoordt en de grootste uitdaging bij het in stand houden ervan is de opkomst van de arbeidersbeweging en de klassenstrijd. Deze uitdaging werd het beste verwoord in het werk van Marx en Engels. Ze beweerden dat individuele belangen en collectieve of gemeenschappelijke belangen kwalitatief verschillend zijn. Ze zagen klassen als entiteiten met belangen die de individuele belangen overstijgen, ongeacht of dat nou een individu of een groep individuen betreft. Zo is het voor de meeste werknemers mogelijk om individueel te geloven dat het in het belang van elk van hen is om een arbeidscontract te tekenen en in een private kolenmijn te werken, onder nauwelijks te verdragen omstandigheden. Terwijl het ook waar is dat het hun belang is als klasse om het privébezit van die mijn omver te werpen en het contract niet te accepteren.
Marx en Engels beweerden dat vanuit het perspectief van de klasse, vanuit het perspectief van de arbeidersklasse als een sociaal geheel, de eliminatie van het loonstelsel en het privébezit van de productiemiddelen het daadwerkelijke belang is van de arbeiders. In dat geval is er dus een tegenstrijdigheid tussen de belangen van de werknemers als individu en als een klasse.
Deze bewering hangt samen met de klassieke principes van informele logica en gaat in tegen de drogreden van compositie. Eigenschappen die aan ieder individu in een klasse van individuen kunnen worden toegeschreven, kunnen niet noodzakelijkerwijs aan de klasse zelf worden toegeschreven, dat wil zeggen dat eigenschappen van de afzonderlijke onderdelen niet als eigenschappen van het geheel kunnen worden bestempeld. Een voorbeeld: de meeste arme mensen in de wereld zullen honger hebben, maar de klasse van arme mensen heeft geen honger.
De intellectuele verdedigers van het kapitalisme proberen de gedeelde rationele keuze (een fictieve 'stem') als construct centraal te stellen in de uitleg van de burgermaatschappij, het legale, morele en politieke gebouw dat in consensus gebouwd is om individuele vrijheid te bevorderen. Marxisten echter beweren dat individuele consensus niet uitputtend rekening kan houden met klassenbelangen en de daaruit voortvloeiende actie en interacties van klassen. Het terrein van het sociale [collectieve] is, op belangrijke manieren, onafhankelijk of autonoom van het terrein van het individu. Het burgerlijke sociale denken, gebaseerd op het individu, laat een groot aantal sociale fenomenen onaangeroerd en onverklaard.
Het is echter niet alleen de logische scheidslijn tussen het persoonlijke en het sociale, de kloof tussen de individuele belangen en klassenbelangen, die een uitdaging vormt voor het wereldbeeld dat is gebaseerd op individualisme, eigenbelang en rationaliteit. De twee eeuwen na de opkomst van het industriële kapitalisme waren getuige van de groei en ontwikkeling van de ideologie van de arbeidersklasse, met het marxisme als kern.
In de nasleep van de Tweede Wereldoorlog en de Chinese revolutie verloor het kapitalistische wereldbeeld zijn luister, toen steeds meer mensen op steeds meer plaatsen in de wereld de socialistische optie serieus overwogen. Nieuw ontstane landen, bevrijd van het koloniale juk, beschouwden de socialistische ontwikkeling als een alternatief voor de koers die werd aanbevolen door hun voormalige koloniale meesters. De marxistische methode, die prioriteit gaf aan de klassen in sociale analyses, vond wereldwijd nieuwe aanhangers. Door de opkomst van het communisme raakte het kapitalisme in paniek, niet alleen in politiek opzicht, maar ook ideologisch.
Vele stichtingen en denktanks stimuleerden de oorlog tegen de groeiende geloofwaardigheid van de socialistische weg. Denkers gingen koortsachtig te werk om de uitdaging, de kapitalistische ideologie te beschermen tegen het succes van klassenanalyse, aan te gaan.
In haar schitterende boek 'Rationalizing Capitalist Democracy: The Cold War Origins of Rational Choice Liberalism' (2006) laat S.M. Amadae [4] zien dat veel van de nieuwe denkwijzen die worden ingezet om het kapitalisme te legitimeren, voortkwamen uit steun van de Ford Foundation, samen met het RAND-bedrijf en diens batterij aan gehuurde wapens. (De Ford Foundation speelde een soortgelijke rol in de ondersteuning van de inspanningen op cultureel gebied, zoals Frances Stoner Saunders documenteert in haar even indrukwekkende boek, The Cultural Cold War).
Hoewel Amadae geen woordvoerder is voor het socialisme, ziet ze duidelijk de constructie van een wetenschappelijk geloofwaardige theorie als een steeds urgentere en bewustere poging om het kapitalistische westen ideologisch te wapenen tegen de groeiende populariteit van het socialisme. Haar zorgvuldig onderzoek toont de toewijding om antimarxistische sociale wetenschappen opnieuw te baseren op de rationele keuzetheorie en zijn naaste varianten.
In plaats van het bestaan te accepteren van een verklaringskader dat verder gaat dan een universum van individuen, rationaliteit en enge belangen, ontkent het nieuwe denken, zoals belichaamd in het baanbrekende werk van Nobelprijswinnaar Kenneth Arrow, eenvoudigweg dat er een coherente sociale keuze is die verder gaat dan de individuele keuze.
Arrow laat wiskundig zien (1951) dat het onmogelijk is ('het onmogelijkheidstheorema') voor de rationele keuzeberekening om coherente, collectieve voorkeuren uit individuele voorkeuren te genereren. Voor Arrow ondersteunt dit resultaat zijn scepsis over sociale doelen uitgedrukt als collectieve prioriteiten. De inbreng van de bevindingen van Arrow hadden een gezond debat kunnen opleveren, maar door de oplopende emoties van het Koude Oorlog-tijdperk, en de ideologische behoeften van de anticommunistische academie werd juist de 'rationele keuzetheorie' [5] als waardevol naar voren geduwd. Een theorie die resoluut de begrijpelijkheid van klassenbelangen van de hand wees was op dat moment te waardevol om serieus aan grondige kritiek bloot te stellen.
Men kan evengoed en redelijk stellen dat een theorie die geen rekening kan houden met collectieve prioriteiten theoretisch defect is. Men kan de zaak ook en, zoals Marx ongetwijfeld gedaan zou hebben, beweren dat collectieve, sociale verschijnselen even reëel zijn, even objectief als individuele. Dus een bewering die klassenbelangen niet kan verklaren is in theorie 'mager', theorieën gebaseerd op individuen, eigenbelang en rationaliteit alleen zijn niet voldoende robuust om als basis voor de sociale wetenschappen te dienen. Als de Rationele Keuzetheorie geen rekening kan houden met collectieve prioriteiten, verwerp dan de Rationele Keuzetheorie! Maar in die koortsachtige tijden zou de westerse academische wereld, de burgerlijke sociale wetenschappen, dit 'reductio ad absurdum'-argument (herleiding tot het absurde) niet ondersteunen.
Vanaf het 'Arrow-moment' verspreidde de Rationele Keuzetheorie zich snel naar andere sociale wetenschappen. Nobelprijswinnaars volgden in hun kielzog. Deze theorie en zijn varianten dienden als basis voor "het verankeren van de Amerikaanse kapitalistische democratie. In de gedaante van 'objectieve' of 'waardevrije' sociale wetenschappen, is het moeilijk om het volledige belang van sociale keuzes, publieke keuzes en positieve politieke theorieën voor het herontwerpen van de basisbouwstenen van het politieke liberalisme te waarderen. In het licht van de ideologische strijd tegen de Sovjets in de Koude Oorlog was deze onderneming van het veiligstellen van de filosofische basis van instellingen van de vrije wereld van cruciaal belang", aldus S. M. Amadae.
De Rationele Keuzetheorie is diep doorgedrongen in de poriën van de sociale wetenschappen, vooral in de economische wetenschap en in het bijzonder in de VS. De methodologische verbetering van de theorie heeft deze gevestigd als een poortwachter tegen de opgang van het marxisme in de westerse sociale theorie. Ironisch genoeg is de theorie zelfs doorgedrongen in het westerse marxisme, onder het mom van 'Analytisch marxisme'. Geleerden die in de Rationele Keuzetheorie waren opgeleid concludeerden dat individualisme, eigenbelang en rationaliteit methodologisch onverenigbaar waren met belangrijke principes van het marxisme - een verrassende conclusie voor iedereen behalve voor marxisten!
De strijd voor een nieuwe politiek gebaseerd op de afwijzing van de dominante kapitalistische ideologie kan niet worden gewonnen zonder de tekortkomingen van de Rationele Keuzetheorie kritisch te benaderen. Een revolutionaire socialistische ideologie moet de directe confrontatie met deze theorie aangaan. Het socialisme heeft veel van de sociale wetenschappen in de VS achtergelaten als een dorre maar ideologisch zuivere verdediger van het kapitalisme. De Rationele Keuzetheorie vergiftigt het overheidsbeleid en rechtvaardigt de explosie van ongelijkheid en de obsessie voor soberheid in de publieke sector.
De Nobelprijs voor professor Thaler erkent de tekortkomingen van de Rationele Keuzetheorie op beperkte schaal maar laat het dogma intact.
Bron: ZZ's blog, 25 oktober 2017, vertaling J.Bernaven.