De klok gaat langzamer lopen (*)

i-009-019.jpg
Kapitalisme vóór de ineenstorting. (Foto: Shutterstock)

De geschiedenis van het kapitalisme in vogelvlucht

Deel 1 van 2

Harry Magdoff

Economen moeten antwoord geven op een simpele vraag: hoe werkt een economie in hemelsnaam? Elke dag vinden er miljoenen en miljarden verschillende transacties plaats en toch blijft het systeem één geheel. Hoe wordt het circulair proces van productie, distributie en consumptie gecoördineerd? Ondanks interpretatieverschillen tussen de verschillende economische scholen is men het eens over de manier waarop het systeem zichzelf in stand houdt en hoe het groeit.

De veronderstelde samenhang in simpele bewoordingen is als volgt.

  1. Goederen - het maakt niet uit of het grondstoffen, halffabricaten of eindproducten zijn - worden voor geld verkocht.
  2. Dit geld komt uiteindelijk terecht in twee hoofdstromen: de lonen voor de arbeiders én de reserves en winsten voor de bazen.
  3. De arbeiders gebruiken hun loon om consumptiegoederen te kopen.
  4. De bazen gebruiken een deel van hun inkomen om versleten machines te vervangen; van de rest wordt een klein deel gebruikt voor consumptie en het grootste deel voor vergroting van de winsten, uitbreiding van hun bedrijven of het opstarten van nieuwe. Hoe hoger deze investeringen, hoe meer mensen loon ontvangen en hoe meer er geproduceerd wordt, en daardoor komt er nog weer meer geld beschikbaar voor uitbreiding van de productie. Zo blijft er evenwicht bestaan tussen enerzijds de capaciteit om investeringsgoederen en consumptiegoederen te maken en anderzijds de effectieve vraag naar de output van deze twee industrietakken.

Dit circulair proces verloopt niet altijd gladjes, maar verstoringen en onevenwichtigheden worden binnen korte tijd weer rechtgetrokken. Enige handel met andere landen is soms nodig om aan grondstoffen en voedsel te komen. Afgezien van nu en dan voorkomende ontregeling en wat buitenlandse handel zou een gesloten en zuiver kapitalistische economie in staat moeten zijn om op eigen kracht eeuwig door te groeien.

Dit zijn de grondslagen van de economische theorie die in de eerste dagen van het kapitalisme werden ontwikkeld en die, impliciet of expliciet, tot de dag van vandaag stevig verankerd zijn gebleven in het wetenschappelijke en populaire begrip van het kapitalisme.

Het is een mooie en gemakkelijke theorie, maar wel een die alleen hout snijdt op het allerhoogste niveau van abstractie en onder hypothetische voorwaarden. Op zijn best vormt die een startpunt voor het onderzoek van de echte wereld. Maar als men zich verdiept in de onderliggende vooronderstellingen van deze theorie en in de meer dan 200 jaar oude geschiedenis van het industrieel kapitalisme, dan wordt duidelijk dat in die echte wereld de voorwaarden voor een zichzelf instandhoudende groei van een gesloten kapitalistische economie domweg niet bestaan. Daar verhinderen ingebouwde barrières een ononderbroken automatisch verloop.

Zo zal er, als de kapitalisten al hun winst investeren in de uitbreiding van hun bedrijven, een moment komen waarop de productiecapaciteit te groot wordt. Wanneer bijvoorbeeld in een land elk gezin een koelkast heeft, zou het herinvesteren van de winst in deze bedrijfstak om nog meer koelkasten te maken zijn doel voorbij schieten. De aanwezige capaciteit is meestal groot genoeg om aan de vraag ten gevolge van bevolkingsgroei of ter vervanging van versleten apparaten te voldoen.

Dergelijke grenzen aan de eindeloze uitbreiding gelden voor alle bedrijfstakken. Als alle andere omstandigheden gelijk blijven, vormen te grote investeringen daarom een permanente bedreiging voor een evenwichtige groei. Als daarentegen de winsten niet gebruikt kunnen worden door gebrek aan winstgevende investeringsmogelijkheden [het kenmerk van overaccumulatie van kapitaal], dan stagneert of daalt de vraag naar investeringsgoederen en komt een kettingreactie op gang: nieuwe toetreders tot de arbeidsmarkt en arbeiders die ontslagen zijn als gevolg van toenemende productiviteit, kunnen geen baan vinden, de effectieve vraag naar consumptiegoederen daalt, de economie stagneert en kan in een duikvlucht terechtkomen.

En toch, ondanks het inherente gevaar van overcapaciteit, onderscheidt het kapitalisme zich door de enorme uitbreiding van zijn productiekrachten op de lange termijn. Hoe kan dat? Om deze vraag te beantwoorden moeten we overstappen van de theorie naar de geschiedenis. Met name drie routes zijn belangrijk geweest om te ontsnappen aan de overaccumulatieval. Ten eerste: de ontwikkeling van nieuwe producten of radicale veranderingen in de technologie. Ten tweede: hogere lonen - een toename in de waarde van de arbeidskracht, zou een marxist zeggen. Militante klassenstrijd leidt niet alleen tot betere lonen maar ook tot diverse vormen van maatschappelijke welvaart, waardoor binnenlandse markten groter worden. Ten derde: de ontwikkeling en uitbreiding van goederen- en investeringsmarkten in het buitenland.

Dit zijn de drie belangrijkste ontsnappingsroutes geweest ten behoeve van kapitalistische groei. Ook al spelen ze een uiterst belangrijke rol in de wereldwijde verspreiding en groei van het kapitalistische systeem, ze hebben ieder voor zich toch ook weer hun eigen beperkingen. Innovaties komen niet op afroep en als ze komen, hoeven ze niet perse het juiste medicijn te zijn. Sommige innovaties hebben het in zich om een nieuwe groeispurt op gang te brengen. Andere zijn misschien niet effectief genoeg om de vertraging in de totale investeringen te compenseren. Wanneer een hogere levensstandaard de binnenlandse markt moet opkrikken, is het lang niet zeker dat die blijvend is of dat die voldoende is.

De kapitalistische klasse en de staat doen slechts met tegenzin concessies en ze zullen omwille van het veiligstellen en verdedigen van de winsten deze verbeteringen proberen te beperken of, zoals we tegenwoordig meemaken, proberen de klok terug te draaien. Wat de derde manier om te ontsnappen aan overaccumulatie betreft - buitenlandse markten voor goederen en investeringen in de periferie -: die wordt altijd belemmerd door de armoede die gepaard gaat met onderontwikkeling, en bovendien creëert de wijze waarop het kapitalisme perifere gebieden binnendringt en overheerst ook hier weer zijn eigen barrières.

Dus als zichzelf instandhoudend zuiver kapitalisme niet voldoende is voor economische groei, moeten de contouren van de kapitalistische ontwikkeling gezocht worden in het met het oog op de toekomst uitbreiden of inkrimpen van de genoemde ontsnappingsroutes. Wat dat betreft is het belangrijk kennis te nemen van een belangrijke ommekeer die plaatsvond na de eerste honderd jaar van de Industriële Revolutie. In de jonge jaren van het industrieel kapitalisme - grofweg de periode 1760 tot 1870 - leek het alsof toekomstige economische groei en expansie eindeloos zouden zijn. Gedurende de afgelopen ruim honderd jaar is echter steeds duidelijker geworden dat ook de ontsnappingsroutes grenzen hebben.

Sterker nog, ze hebben de neiging om te krimpen en zorgen daarmee voor toenemende sociale ellende en hevige concurrentie tussen landen. Deze kenmerken van het volgroeide kapitalisme zijn van fundamentele invloed geweest op de loop van de geschiedenis sinds het laatste kwart van de 19de eeuw, en we moeten er daarom serieus rekening mee houden als we de hedendaagse kwesties willen bestuderen.

Kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog merkte de beroemde Britse econoom J.R. Hicks aan het slot van zijn boek Value and Capital op: "Men kan de gedachte niet onderdrukken dat de hele Industriële Revolutie van de afgelopen tweehonderd jaar misschien niets anders is geweest dan een enorme oneindige bloei." Joan Robinson pakte in 1951 dit thema op en voegde er een perspectief aan toe dat vaak wordt genegeerd of vergeten: "Weinigen zouden willen ontkennen dat de uitbreiding van het kapitalisme naar nieuwe gebieden de drijvende kracht is geweest achter wat een econoom de 'enorme oneindige bloei' van de laatste tweehonderd jaar heeft genoemd, en veel economische wetenschappers verklaren de verontrustende toestand van het kapitalisme in de 20ste eeuw grotendeels door het wereldwijd 'wegvallen van de ontsnappingsroutes'."

Dit soort beweringen en de stelling die ik presenteer, zijn natuurlijk enigszins overdreven. Ze zijn desalniettemin relevant wanneer we overstappen van een abstracte theorie die verankerd is in de dominante ideologie, naar de kapitalistische geschiedenis in vogelvlucht. Dan blijkt dat de tegenstelling tussen de uitbreiding van de productiecapaciteit en de grenzen van de binnenlandse effectieve vraag al in de eerste dagen van de Industriële Revolutie optrad. De snelle ontwikkeling in Groot-Brittannië van de industriële capaciteit die gebaseerd was op nieuwe technologie, en de indrukwekkende toename van zijn rijkdom waren afhankelijk van de uitbreiding van de export van zijn overtollige productie naar nieuwe gebieden. Als 'de werkplaats van de wereld' kon het land in feite zijn industriële kundigheid en voorspoed tot bloei laten komen. Toch zorgde de snelle expansie van de geïndustrialiseerde economie niet voor genoeg banen voor de groeiende bevolking.

De technologische vooruitgang in landbouw en industrie zorgden voor massale werkloosheid, die deels werd opgelost door emigratiegolven naar de 'nieuwe landen'. Als binnenlandse markten niet groot genoeg waren om de producten van de uitdijende capaciteit op te nemen, werden buitenlandse markten gecreëerd door verovering, politieke beïnvloeding of met behulp van leningen en investeringen. Toen andere Europese landen en de landen waar Europeanen zich hadden gevestigd, ook de weg van het industrieel kapitalisme namen, liepen ze net als Groot-Brittannië aan tegen de beperkingen van de ontsnappingsroutes, en ook zij zochten naar uitwegen door verovering en uitbreiding van hun invloedssfeer.

In 1800 maakten Europa en zijn overzeese bezittingen, inclusief de voormalige koloniën, aanspraak op ongeveer 55 procent van het landoppervlak van de aarde: Europa, Noord- en Zuid-Amerika, het grootste deel van India en kleine gebieden langs de Afrikaanse kust. Een groot deel hiervan werd echter enkel geclaimd; effectieve controle bestond slechts over iets minder dan 35 procent, het grootste deel hiervan was Europa zelf. Tot 1878 werd nog eens 6,5 miljoen vierkante mijl extra geclaimd; gedurende deze periode werd met behulp van stoomschepen, de aanleg van spoorwegen en geavanceerde wapens de controle over de nieuwe claims en alle gebieden die in 1800 al werden geclaimd, effectief gemaakt. Tussen 1800 en 1878 verdubbelde bijna de feitelijk Europese heerschappij (inclusief de vroegere kolonies in Noord- en Zuid-Amerika) en nam toe van 35 naar 67 procent van het landoppervlak van de aarde.

[Wordt vervolgd]

(*) Lezing gegeven tijdens de Socialist Scholars Conference (conferentie van socialistische wetenschappers) van 1995 in New York

Bron: Monthly Review oktober 2017, pag. 44-50 https://monthlyreview.org/2017/10/01/the-clock-slows-down

Vertaling: Louis Wilms