Michael A. Lebowitz
Toen ik in 2004 in Venezuela ging werken, trof ik in de Bolivariaanse Constitutie (de Venezolaanse grondwet van 1999) enkele elementen aan die volgens mij centraal staan in het concept van het socialisme voor de 21ste eeuw. Op de eerste plaats de nadruk op de menselijke ontwikkeling, het doel om "de algehele ontwikkeling van de mens te garanderen." Maar dat niet alleen. Die Constitutie hield zich ook bezig met de vraag hoe mensen hun capaciteiten en vermogens ontwikkelen, dus hoe de menselijke ontwikkeling in zijn werk gaat.
Er stond dat "de vorming, uitvoering en controle van het beheer van gemeenschapszaken de noodzakelijke weg is om tot een zodanige betrokkenheid te komen dat hun volledige ontwikkeling, zowel individueel als collectief, gegarandeerd wordt." De Bolivariaanse Constitutie vraagt dan ook om democratische planning en participatief budgetteren op alle niveaus van de samenleving, op basis van "zelfbeheer, gezamenlijk beheer, coöperaties in alle vormen."
Dit waren meer dan nobele woorden in een grondwet, die snel vergeten zouden worden. President Chávez hamerde voortdurend op het belang van de praktijk. "Socialisten moeten gemaakt worden", legde hij in 2007 uit tijdens zijn praatprogramma 'Aló Presidente'. "Een revolutie moet niet alleen voedsel, goederen en diensten produceren, ze moet ook - en dat is belangrijker dan al deze zaken - nieuwe mensen voortbrengen: nieuwe mannen, nieuwe vrouwen." In lijn met Che's visie over de noodzaak om tegelijkertijd productiekrachten en socialistische mensen te ontwikkelen, hield Chávez vol dat de praktijk de enige weg was. "We moeten het socialisme in de praktijk toepassen, of anders gezegd, we moeten die in de praktijk blijven opbouwen. En deze praktijk zal onszelf vormen, onszelf veranderen; zo niet, dan zullen we geen succes hebben."
Juist omdat hij het belang begreep van dit verband tussen praktijk en menselijke ontwikkeling, legde Chávez de nadruk op het opzetten van gemeenschapsraden, waar mensen zowel de omstandigheden als zichzelf veranderen. Hij noemde deze raden de cellen van een nieuwe socialistische staat. Daarom ook onderstreepte Chávez in zijn laatste beschouwing - hij was toen al ernstig ziek - de absolute noodzaak van het opbouwen van leefgemeenschappen - comuna o nada - en pleitte hij ervoor om kapitalistische arbeidsplaatsen met hun ingebouwde hiërarchische arbeidsverdeling te vervangen door een vorm waarin de volledige participatie van de verenigde producenten mogelijk is, en door een aangepaste manier van coördinatie. Voor Chávez was de noodzakelijke weg de directe democratie - op de arbeidsplaats en in de gemeenschap - als de praktijk die de mensen verandert.
Dat moet iedereen die zich verdiept heeft in Marx, bekend in de oren klinken. Dit centrale verband tussen menselijke ontwikkeling en praktijk is precies Marx's concept van de revolutionaire praxis "als het veranderen van de omstandigheden en tegelijkertijd als de menselijke activiteit of zelfverandering." Als we Marx's centrale verband eenmaal vatten, dan begrijpen we dat elke menselijke activiteit twee producten oplevert: de verandering in de omstandigheden én de verandering in de persoonlijkheid, de verandering in het voorwerp van de arbeid én de verandering in de arbeider. In aanvulling op het materiële product van de arbeid is er dus altijd ook een tweede: het menselijke product. Helaas wordt dat vaak vergeten. De vraag die we ons moeten stellen is: wat betekent het als we dit tweede product vergeten?
Als we uitgaan van de erkenning dat elke activiteit waarin mensen betrokken zijn, hen vormt, dan begrijpen we dat er een verband is tussen de aard van onze handelingen en de capaciteiten die we ontwikkelen. Als bijvoorbeeld arbeiders op een democratische manier tot een plan besluiten, samenwerken om dit te realiseren, problemen die opduiken oplossen en van activiteit naar activiteit gaan, dan is er een voortdurende opeenvolging van handelingen die hun capaciteiten vergroten. Deze arbeiders zijn daadwerkelijk de producten van hun eigen activiteit.
Het capaciteitsniveau is dus een functie van de aard en omvang van de praktijk. Dit is één aspect van Marx's centrale verband tussen menselijke ontwikkeling en praktijk. Maar er is nog een andere kant. Wat verstaan we onder capaciteit? Simpel gezegd is capaciteit het vermogen, aangeboren of verworven, om enige handeling uit te voeren, van welke aard of welk niveau ook. Hoe omvangrijker de capaciteit, hoe groter de mogelijke stroom van handelingen die een beroep doen op die capaciteit. Kortom, capaciteit is een voorraad, een voorraad die omvangrijker wordt als resultaat van bepaalde handelingen én die de basis vormt voor een stroom handelingen. We moeten dus de complexe dialectische relatie tussen handelingen en capaciteiten onderzoeken, ofwel tussen praktijk en menselijke ontwikkeling.
Een grote capaciteit - dat wil zeggen een groot handelingspotentieel - betekent niet dat die capaciteit ook noodzakelijkerwijs in zijn geheel gebruikt wordt. Er bestaat ook de mogelijkheid van de ongebruikte capaciteit. En als bepaalde capaciteiten niet gebruikt worden, dan zijn die geneigd om weg te kwijnen. Zo zal onderwijs dat leidt tot de ontwikkeling van bepaalde vaardigheden, in de loop van de tijd zijn werkzaamheid verliezen en daadwerkelijk vergeten worden, als het niet wordt gebruikt. Op dezelfde manier bouwt een proces van 'leren door te doen' een capaciteit op, maar als die vervolgens niet gebruikt wordt, dan kwijnt ze weg. Volgens deze redenering vereist de instandhouding van een voorraad bepaalde capaciteiten dat die door hun gebruik vernieuwd worden. Er is dan sprake van de eenvoudige reproductie van capaciteiten. Krimpende capaciteitsreproductie daarentegen vindt plaats als die capaciteit niet gebruikt wordt. Praktijk staat dus centraal bij de bepaling van het capaciteitsniveau.
In dezelfde lijn kunnen we ook denken aan uitgebreide capaciteitsreproductie. Deze capaciteitsgroei is het gevolg van nieuwe handelingen. Het betrokken zijn bij nieuwe soorten activiteit, het oplossen van nieuwe problemen, activiteiten die breken met de routine, zijn allemaal situaties die de capaciteitsvoorraad uitbreiden. Dit maakt het ons mogelijk om analytisch onderscheid te maken tussen de set activiteiten die capaciteiten uitbreidt (type I) en de set activiteiten die de bestaande capaciteiten enkel gebruikt (type II). De tweede set maakt de eenvoudige reproductie van capaciteiten mogelijk en zorgt op zich niet voor verdere groei. Activiteiten van het type I daarentegen kunnen gezien worden als een investering die de capaciteitsvoorraad uitbreidt en een toename mogelijk maakt van toekomstige activiteiten. Tot slot is het duidelijk dat het niet gebruiken van bestaande capaciteiten, en meer nog het vernietigen ervan, een reductie betekent van het vermogen om in de toekomst activiteiten uit te voeren.
Deze discussie gaat slechts over een kant van het proces. Tijdens het productieproces vindt behalve de productie van mensen ook de productie van goederen plaats. We zagen al dat in het productieproces, in feite in elke menselijke activiteit, sprake is van de verandering in de omstandigheden én van zelfverandering, de verandering in het voorwerp van de arbeid én de verandering in de arbeider. We moeten dus de interactie tussen de opbrengst van deze twee producten in ogenschouw nemen, dat wil zeggen de interactie binnen de twee-eenheid van deze producten. Laten we kijken naar de volgende stellingen:
Dit alles blijft onzichtbaar als je de kapitalistische wijze van boekhouden gebruikt en vertrouwt op kapitalistische concepten van efficiency. In lijn met de logica van het kapitaal is het kapitalistisch boekhouden alleen maar geïnteresseerd in arbeiders voor zover ze een kostenpost vormen voor het kapitaal. Vanuit het perspectief van het kapitaal zijn arbeiders slechts een middel tot groei. Dus heeft het kapitalistisch boekhouden geen oog voor de arbeiders en richt het zich alleen op de materiële opbrengst, de waarde daarvan en de winst. Alleen de hoeveelheid en de waarde van de goederen vormen een onderdeel van de discussie over output en efficiency.
In tegenstelling daarmee richt de logica van de arbeidersklasse zich op wat Marx in Het Kapitaal genoemd heeft: "de ontwikkelingsbehoefte van de arbeiders zelf." De aandacht van het socialistisch boekhouden en van het concept van socialistische efficiency concentreert zich dus (in theorie, nvdr) op alle omstandigheden die de volledige ontwikkeling van de capaciteiten van de arbeiders mogelijk maken. Het gaat hier om twee verschillende concepten van rationaliteit, die niet neutraal zijn, maar juist klassengeoriënteerd, en dus leiden tot verschillende conclusies.
Bijvoorbeeld de tijd die besteed wordt aan de opbouw van de capaciteiten van de arbeiders (door tijdens het werk vaardigheden te leren, zoals boekhouden, of door betrokken te zijn in collectieve discussies om productieproblemen op te lossen) wordt door het kapitaal (en dus het kapitalistisch boekhouden) gezien als inefficiency en verminderde productiviteit. Vanuit het perspectief van de arbeider en van een samenleving die gericht is op "de ontwikkelingsbehoefte van de arbeiders zelf" gaat het daarentegen om investeringen. Arbeiders hebben ook zelf een belang bij productiviteitsstijgingen voor zover die bijdragen aan de bevrediging van hun eigen ontwikkelingsbehoefte. De tijd die vrijkomt bij het directe productieproces, is, zo schreef Marx, "tijd voor de volledige ontwikkeling van het individu, hetgeen weer effect heeft op de productiekracht van de arbeid, zelf de grootste productiekracht." Die productiviteitsgroei op zijn beurt vormt de basis voor meer vrije tijd.
Het socialistisch boekhouden moet dus rekening houden met de verandering in beide producten: de verandering in de omstandigheden en de verandering in de menselijke capaciteiten. Dus kom ik terug op de vraag die ik eerder stelde: wat gebeurt er als we het tweede product vergeten? Wat gebeurt er als we het grondbeginsel van het socialisme voor de 21ste eeuw vergeten, namelijk dat de centrale rol van de menselijke capaciteiten de noodzakelijke voorwaarde is voor de volledige ontwikkeling, zowel van het individu als van het collectief?
Om de nieuwe socialistische maatschappij op te bouwen is het dus nodig om nieuwe socialistische concepten te ontwikkelen. Laat mij afsluiten met een parafrase op wat Che in zijn 'Man and Socialism in Cuba' schreef: het droombeeld dat het socialisme bereikt kan worden met hulp van kapitalistisch boekhouden en kapitalistische concepten van efficiency eindigt in een doodlopende weg. Je komt daarin terecht nadat je een grote afstand hebt afgelegd met veel kruispunten, en het is moeilijk om te achterhalen waar precies je de verkeerde afslag genomen hebt.
(1) In november 2016 gegeven presentatie op de Universiteit van Havana in het kader van het project 'Socialism for the Twenty-First Century'.
Bron: Monthly Review november 2017 pag. 47-51
https://monthlyreview.org/2017/11/01/protagonism-and-productivity/
Vertaling en bewerking: Louis Wilms.
Manifest plaatst het artikel in het kader van de noodzakelijke discussie over de verrijking van het marxisme met hedendaagse ervaringen en overwegingen. Het socialisme voor de 21ste eeuw is in de ogen van de NCPN geen 'Derde Weg', geen nieuwe interpretatie van het marxisme-leninisme, maar een actualisatie ervan.
Inmiddels nemen de spanningen in Latijns-Amerika en Venezuela toe. Amerika (500 luchtmachttroepen in Panama) en een aantal bondgenoten, zoals Brazilië en Colombia, bereiden zich voor op interventies en trekken troepen samen aan de grens met Venezuela. Internationale solidariteit is noodzakelijk. Daarom is de steunverklaring van de 15e top van ALBA-TCP in Caracas op 5 maart jl. van groot belang. Evenals de gezamenlijke overeenkomst tussen PSUV en de PCV. De communistische partij en de Bolivariaanse regering werken samen in de voorbereiding van de verkiezing van Maduro.