"(...) Als de studie van het communisme alleen maar bestond uit het leren van dat, wat in de communistische werken, leerboeken en brochures is geschreven, dan zouden we al te gemakkelijk communistische schriftgeleerden en praalhanzen krijgen; maar dat zou ons niets anders dan schade en nadeel berokkenen, want die mensen, die dus geleerd en gelezen hadden wat in de communistische boeken en brochures staat, zouden niet bekwaam blijken, al die kennis samen te vatten en te handelen, zoals het communisme dat werkelijk eist. Een van de grootste euvels, een van de grootste plagen, die de oude kapitalistische maatschappij ons heeft nagelaten, is de diepe kloof tussen het boek en het praktische leven; want we hadden wel boeken, waarin alles prachtig beschreven was, maar die boeken waren in de meeste gevallen de meest walgelijke en huichelachtige leugens, die ons een geheel verkeerd beeld gaven van de kapitalistische maatschappij. Daarom zou het zuiver theoretische leren van dat, wat in de boeken over het communisme gezegd is, in de hoogste mate verkeerd zijn. Tegenwoordig bevatten onze redevoeringen en verhandelingen niet eenvoudig een herhaling van dat, wat vroeger over het communisme gezegd werd, omdat onze redevoeringen en verhandelingen met de dagelijkse en veelzijdige arbeid verbonden zijn. Zonder arbeid, zonder strijd is de uit de communistische brochures en werken voortgekomen boekenkennis over het communisme geen cent waard, want zij zou dan alleen maar de oude kloof tussen theorie en praktijk bestendigen, die oude kloof, die de afschuwelijkste karaktertrek van de oude burgerlijke maatschappij was. (...)"
Uit: Over de taken van de jeugd, W.I. Lenin, 1920.