Wil van der Klift
Flexibilisering van de arbeid is een moderne vorm om lonen te drukken. Ondernemers maken per definitie gebruik van élke mogelijkheid om de lonen te drukken. Dat was altijd al zo en nu dus weer door massaal gebruik te maken van flexibele arbeid. De werkende is de dupe, terwijl het resultaat is dat de winsten de pan uitrijzen. Zolang het systeem niet verandert, zullen de uitwassen blijven bestaan.
Ondanks een zekere economische groei en bedrijven die mooie winsten maken, stijgen de lonen nauwelijks. Er wordt veel gekletst over de vraag waarom dat zo is en hoe dat te veranderen zou zijn. Het antwoord is echter verrassend simpel: iedere kapitalist zal om te kunnen overleven onder de huidige concurrerende marktomstandigheden alles doen om zijn winst zo hoog mogelijk te houden of liever nog te verhogen onder druk van de aandeelhouders of om zich staande te kunnen houden. Dus: het is het kapitalisme. Dat het steeds weer andere methoden gebruikt om zijn doel te bereiken is duidelijk.
Flexibilisering is een tamelijk recente vorm van loondrukken. De snelle flexibilisering van de arbeidsmarkt in Nederland maakt het voor ondernemers mogelijk om de lonen laag en de winsten en winstuitkeringen hoog te houden. Het algemene mechanisme is al ruim honderd jaar geleden door Marx uitgelegd in de beroemde analyse: 'loon, prijs en winst'. Flexibilisering is slechts een moderne vorm.
In de industrie, de bouw, de horeca en de zakelijke dienstverlening groeide sinds het midden van de jaren negentig de flexibele schil van zzp'ers en tijdelijke krachten. Hoe groter de groei van het aantal flexkrachten in een sector, hoe kleiner het deel van de totaal verdiende koek naar werkenden gaat. Een groter deel gaat dan naar winsten van bedrijven. Dat is zichtbaar wanneer de arbeidsinkomensquote (aiq) wordt berekend. Deze quote geeft de verhouding weer tussen arbeid en kapitaal binnen het nationaal inkomen. De aiq voor alleen de marktsector was in 2017 72,4 procent, volgens het Centraal Planbureau (CPB). Dat betekent dat de overige 27,6 procent van de verdiensten in de marktsector ten goede kwam aan 'het kapitaal', ofwel de bedrijfswinsten. In 1995 lag die verhouding nog fors anders: 81 procent voor arbeid en 19 voor kapitaal. "Ruim de helft" van de daling van de aiq in de verschillende sectoren is het gevolg van de groei van de 'flexibele schil', zo berekende DNB in het begin van dit jaar. Hoe meer zzp'ers en tijdelijke contracten, hoe groter de neerwaartse druk op de lonen.
Volgens DNB is de 'belangrijkste reden' de 'zwakkere positie' van flexwerkers in loononderhandelingen. Tussen 1995 en 2011 was gemiddeld 10 procent van de werknemers met een flexibel dienstverband lid van een vakbond, voor vaste werknemers lag dit percentage op 24 procent. Uiteraard is dit een tweede wet van Meden en Perzen. Hoe zwakker de organisatiegraad van de werkenden, hoe meer de ondernemers daarvan gebruik zullen maken. Deze trend wordt nu volop zichtbaar in die sectoren waar de FNV buiten spel wordt gezet, zoals de detailhandel, de horeca, de uitzendbranche en bij enkele supermarktketens. De groei van de flexibele schil ondermijnt bovendien de positie van vaste werknemers die moeten concurreren met flexkrachten. Die zijn over het algemeen goedkoper en makkelijker te ontslaan. Het is daarom uitermate belangrijk dat het verzet onder de werkenden groeit. Stakingen en acties - sommige landelijk - zoals in het streekvervoer (op donderdag 28-6: staakte 85%), de metaalsector, de rijksoverheid, bagageafhandelaars op Schiphol, ambulancepersoneel en basisscholen - binnenkort ook in de academische ziekenhuizen - tonen de toenemende bereidheid onder de werkenden om voor hun rechten op te komen en zich niet te laten afschepen met fooien en slappe verhalen van krachteloze vakbondsbestuurders.
De flexibilisering van de arbeidsmarkt in Nederland, als bijzonder storende factor voor groei van het aiq, is een feit. De flexibilisering verliep hier sneller dan elders. Sinds 2003 nam het aantal vaste banen af met krap 480.000, meldde het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het aantal flexibele banen steeg juist met 1,3 miljoen. Zo bezien is het niet vreemd dat de lonen maar niet echt willen aantrekken, ondanks de scherp gedaalde werkloosheid (4,4 procent in december). Al jaren blijft de loongroei achter bij de economische groei. Het contractloon bij bedrijven steeg volgens de decemberraming van het CPB met 1,6 procent in 2017. Het bruto binnenlands product groeide twee keer zo hard.
Uit allerlei hoeken en gaten klinkt steeds vaker en duidelijker de roep om loonsverhogingen. Zelfs een orgaan als DNB toetert mee, bezorgd als dit orgaan is dat de verminderde koopkracht terug zal slaan op de economische groei. Maar dat is allemaal ijdele hoop, want dan zou eerst de flexibilisering van de arbeidsmarkt moeten stoppen. En dat gebeurt niet omdat winsten en winstuitkeringen voor de ondernemers veel belangrijker zijn dan het welzijn van de werknemers of een bijdrage te leveren aan een abstract begrip als economische groei. Elke ondernemer is vooral geïnteresseerd in zijn eigen groei, oftewel zijn overleving.
Dit simpele maar vaststaande feit zit elke verbetering van de lonen in de weg. Voorzitter Han Busker zei in een verklaring dat het kabinet de zaak verergert: "Doordat dit kabinet het vaste contract minder vast wil maken, wordt de positie van de werknemers juist verzwakt." Maar de rol van de overheid bestaat er juist uit de voorwaarden voor het ondernemerschap zo gunstig mogelijk te maken. Serieus paal en perk stellen aan de doorgeslagen flexibilisering is slechts symptoombestrijding als het systeem zelf niet ter discussie wordt gesteld.
De oorzaak van de problemen voor de werkenden ligt in de inherente winsthonger van het kapitaal. Onder kapitalistische maatschappijverhoudingen kunnen slechts marginale, tijdelijke successen voor de arbeidersklasse worden geboekt. Wie zegt dat er serieuze verbeteringen mogelijk zijn voor de werkenden onder de huidige maatschappelijke verhoudingen is een dromer of pleegt bedrog.