Greg Godels (Zoltan Zigedy)
Karl Marx had gelijk! Dat was de waardevolle les die Thomas Piketty onopzettelijk bood met zijn beroemde boek 'Kapitaal in de 21e eeuw' [1]. Omdat hij de ongelijkheid opnieuw onder de ogen van het grote publiek bracht verdient Piketty alle lof, maar nog belangrijker was het krachtige empirische bewijs waarmee hij aantoonde dat de historische ontwikkeling van het kapitalisme ertoe leidt dat de eigenaars van kapitaal beloond worden, terwijl zij die het voortbrengen aan de bedelstaf raken.
Voor de generaties van na de Tweede Wereldoorlog werd er een andere 'waarheid' opgetuigd. De relatieve welvaart (ruwweg gedefinieerd als een verhoging van de levensstandaard voor grote groepen van de bevolking die gepaard ging met een krachtige groei van de productiviteit) die tot in de vroege jaren zeventig voortduurde, werd verondersteld een nieuw en blijvend kenmerk van het kapitalisme te zijn. Dit geloof werd gecombineerd met het vertrouwen dat de beleidsinstrumenten die de economische theorieën van John Maynard Keynes aanreikten zouden garanderen dat deze welvaart zou voortduren.
Vervolgens werd deze 'waarheid' echter ontkracht door een explosie van ongelijkheid, die meer dan veertig jaar aanhield, en nog steeds aanhoudt.
Uit Piketty's cijfermateriaal valt af te leiden dat eeuwen van toenemende wereldwijde ongelijkheid alleen onderbroken werden door de Grote Depressie en het intermezzo van na de Tweede Wereldoorlog, de periode die de Fransen 'les trentes glorieuses' noemen - de schijnbaar gelukkige dertig jaar van economische nivellering. Historische grafieken laten zien dat dit de uitzonderingen op de regel zijn.
In het decennium voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog was er sprake van een spectaculaire ineenstorting van de economische groei, en verschillende regeringen verschoven hun uitgaven naar programma's voor tijdelijke werkgelegenheid. Deze twee factoren vertraagden de voortdurende concentratie van rijkdom bij een kleine toplaag. De jaren '30 werden gekenmerkt door wanhopige pogingen om de instortende vraag te herstellen en de totale wanhoop van de werklozen te verlichten, door middel van projecten die feitelijk een bescheiden vorm van herverdeling inhielden. Deze projecten werden even later wereldwijd vervangen door de oorlogsvoorbereidingen en oorlogsvoering. Militaire uitgaven en het mobiliseren (en laten afslachten) van werklozen vervingen de economische stimuleringsprogramma's die de welvaart moesten verhogen.
De naoorlogse periode was een heel ander verhaal, en verklaringen voor deze afwijking van de regel blijven onderwerp van discussie.
De afgelopen jaren pas sijpelt het idee langzaam door dat het wezen van het kapitalisme de ongelijkheid bevordert, en versterkt door het werk van Piketty en zijn collega's vindt het ingang bij het grote publiek. De verse herinneringen aan de naoorlogse 'welvaart' leidt er ten onrechte toe dat velen de huidige tijd, die gepaard gaat met toenemende ongelijkheid, het verdwijnen van sociale vangnetten, een afbrokkelende infrastructuur, opgelegde bezuinigingen, schulden en een dalende levensstandaard louter beschouwen als een 'correctie' op de verkwisting en inefficiëntie tijdens de vorige periode. Het is de verdienste van Piketty's ongeëvenaarde onderzoek naar de ontwikkelingen op de lange termijn dat het tegenovergestelde bewezen is. Het kapitalisme van de 21e eeuw en zijn enorme ongelijkheden zijn de kapitalistische norm, en geen correctie.
Als het waar is, behalve onder tijdelijke en buitengewone omstandigheden, dat het kapitalisme ongelijkheid op het gebied van welvaart en inkomen produceert en reproduceert, dan plaatsen Piketty's bevindingen de sociaaldemocratie voor een aantal grote, schijnbaar onoverkomelijke problemen. Als we de sociaaldemocratie in de brede zin beschouwen als een ideologie die het kapitalisme accepteert als hervormbaar, of als een bruikbare institutionele springplank om de maatschappelijke orde geleidelijk te hervormen, dan zijn de vooruitzichten daarop op zijn zachtst gezegd mager [2]. De overweldigende kapitalistische dominantie van de huidige politieke instellingen, en de monopolisering van de middelen die de massa beïnvloeden zouden de bereidwilligheid tot samenwerking, en het doen van concessies door het kapitalisme onmogelijk maken.
In het laatste kwart van de twintigste eeuw, en ook in onze eenentwintigste eeuw is gebleken dat de sociaaldemocratie bijna overal achteruitgaat, zowel qua effectiviteit als democratische legitimiteit. Het 'gouden tijdperk' van de sociaaldemocratie viel samen met het naoorlogse 'gouden tijdperk' van crisisloze economische groei, maar de sociaaldemocratie slaagde er niet in om een degelijke agenda voor de crisis in de jaren zeventig op te stellen. In feite gaf ze de verworvenheden die in het verleden bereikt waren grotendeels op.
Tegen het eind van de vorige eeuw wierpen de traditionele vertegenwoordigers van de sociaaldemocratische ideologie, de Democratische Partij in de VS, de Britse Labour Party, de Franse en Italiaanse socialisten (en communisten) en de meeste verwante partijen (zoals ook de PvdA in Nederland), de klassieke leerstellingen van de sociaaldemocratie in de vuilnisbak van de geschiedenis. Ze aanvaardden de dominantie van de markten, gaven de voorkeur aan privé-initiatieven boven overheidsinitiatieven en aan groei boven herverdeling ('het stijgende tij dat alle schepen vlot trekt'). De publieke sector werd als ondoelmatig gezien en de markt als rationeel en moreel kompas.
Al gauw beschouwde de bevolking het grootste gedeelte van het sociaaldemocratisch gedachtegoed als een goedkope imitatie van het conservatisme, en daarom gingen de traditionele sociaaldemocratische partijen op zoek naar een nieuw 'progressivisme', dat meer gebaseerd was op sociale insluiting dan op de strijd voor economische en politieke insluiting. In tegenstelling tot economische insluiting stelt maatschappelijke insluiting - het bevorderen van de individuele diversiteit en tolerantie - de economische ongelijkheid niet aan de kaak. Ze behoeft geen wijziging in de machtsverhoudingen tussen kapitaal en arbeid. Ze stelt geen consequente eisen aan de rijken en machtigen en verlangt geen offers van hen. De maatschappelijke insluiting vereist geen herverdeling van de materiële goederen.
De economische crisis die in 2007-2008 begon, toont de ontoereikendheid van een dergelijke bekrompen aanpak nadrukkelijk aan. Miljoenen mensen werden en worden direct of indirect getroffen door de economische chaos, die veroorzaakt werd door de wereldwijde financiële ineenstorting en alle schade die ermee gepaard ging. De sociaaldemocratie had geen antwoord, en kreeg haar verdiende loon voor haar ideologische bankroet. De traditionele vaandeldragers van de sociaaldemocratie werden door de kiezer keihard afgestraft en in veel gevallen werden hun partijen irrelevant.
Natuurlijk werden er pogingen ondernomen om de sociaaldemocratie nieuw leven in te blazen. Er werden economische programma's opgetuigd, en men nam een kritischer standpunt ten opzichte van de markten - vooral de financiële markten - in. De sociaaldemocraten bepleitten een regulering van het kapitaal, het opleggen van progressieve belastingen en een versteviging van het sociale vangnet. Ze keerden kortom terug naar een aantal uitgangspunten van de sociaaldemocratische agenda van het naoorlogse 'gouden tijdperk'.
Terwijl de traditionele partijen in diskrediet gebracht waren ontstonden er nieuwe partijen, politieke allianties en bewegingen, zoals SYRIZA, Podemos en de beweging van Bernie Sanders.
Maar de eenentwintigste eeuw verschilde van de vijftiger jaren van de vorige, met zijn naoorlogse wederopbouw, het Marshallplan, een enorme verhoging van de militaire uitgaven, de pacten van de Koude Oorlog, ongebreidelde consumentisme, sterke bondgenootschappen en bovenal een krachtige revolutionaire stroming waarvan de sociaaldemocratie kon profiteren om het kapitaal in te tomen. In de ogen van de kapitalisten van de 21e eeuw speelt de sociaaldemocratie geen rol van betekenis meer.
In de 21e eeuw is het kapitalisme, dat niet langer een strijd op leven en dood tegen het socialisme hoeft te voeren, genadeloos, meedogenloos en biedt de sociaaldemocratie geen enkel compromis, geen enkele sociale overeenkomst. De jonge leiders van SYRIZA hebben deze les geleerd toen ze tot overeenstemming probeerden te komen met de beheerders van het Europese kapitaal. Ze maakten kennis met de wrede agressie van die financiële roofdieren, en de SYRIZA-militanten werden gereduceerd tot volgzaam middenkaderpersoneel van het Griekse kapitalisme. Ook Sanders en zijn getrouwen kregen een bijlesje in de realiteit van de Democratische Partij en het Amerikaanse kapitalisme van de 21e eeuw. De Democratische Partij is bezit van het monopoliekapitaal, en het monopoliekapitaal heeft geen enkel voornemen om zijn eigendomsrechten aan iemand anders over te dragen.
De hoop dat er ergens tussen onderwerping aan het kapitalisme en het revolutionaire socialisme een effectieve strategie te vinden is, zal altijd een inspiratie blijven voor utopische plannen. De sociaaldemocratie zal blijven bestaan, zolang er mensen zijn die geschokt zijn door de uitbuiting van werkende mensen, maar die ervoor terugdeinzen om de plaag van het kapitalisme met wortel en tak uit te roeien. Ondanks de tekortkomingen van de recente vormen, komt men met nog nieuwere theorieën op de proppen, nieuwe modellen voor de sociaaldemocratie.
Sinds de verschijning van zijn beroemde boek verdedigt Thomas Piketty een sociaaldemocratische agenda, waarmee hij de aanhoudende ongelijkheden die diep in het kapitalisme ingebed zijn wil aanpakken. In een nieuw boek, 'Chronicles', besteedt hij opnieuw aandacht aan deze ongelijkheden, in de context van actuele gebeurtenissen die hij besprak in een reeks columns voor 'Libération' en 'Le Monde'. Gezegd moet worden dat hij nog steeds vasthoudt aan zijn centrale stelling: "In de eerste decennia na de oorlog geloofden we ten onrechte dat we op weg waren naar een nieuwe fase van het kapitalisme, een soort kapitalisme zonder kapitaal. In werkelijkheid was het slechts een voorbijgaande fase... Op de lange termijn is het patrimoniale kapitalisme de enige soort die kan bestaan."[3]
Maar als 'patrimoniaal' kapitaal (d.w.z. kapitaal dat voortdurend ongelijkheid teweegbrengt "de enige soort is die kan bestaan", hoe kan er dan ooit sprake zijn van een duurzaam kapitalisme, zonder obscene ongelijkheid? Datis eenvoudig gezegd de paradox van Piketty. En ja, dat is de paradox van de sociaaldemocratie.
Voor iedereen die 'Kapitaal in de 21e eeuw' heeft gelezen, komt Piketty's antwoord op de ongelijkheid als een enorme teleurstelling: we moeten een wereldwijde vermogensbelasting invoeren. Als bij toverslag zouden we dan zowel kapitalisme als minder ongelijkheid hebben. Natuurlijk vertelt Piketty er niet bij hoe we het 'patrimoniale' kapitalisme kunnen dwingen of overhalen om een dergelijke belasting te accepteren.
Zijn antwoorden in 'Chronicles', speciaal geschreven om de crisis in de Europese Unie aan te pakken, zijn specifieker: de EU zou 'gefederaliseerd, strakker en meer gecentraliseerd' moeten zijn, zodat de bestaande schulden en belastingen ook gefederaliseerd kunnen worden. Volgens deze denkwijze zou een strakker gestructureerde, geïntegreerde en centraal bestuurde EU de nationale ongelijkheden kunnen overwinnen, en ook zou er - niet verrassend - een Europese vermogensbelasting ingevoerd kunnen worden!
Maar dit antwoord is nog paradoxaler. Zou er ook maar iemand zijn die gelooft dat het roofzuchtige karakter van een unie, die opgebouwd is om het 'patrimoniale' kapitaal te institutionaliseren, te beschermen en te bevorderen, getemd kan worden door een verdere versterking en centralisering van die unie? Zou de EU, die gebouwd is op de pijlers van de vrije markten, privatiseringen en de heiligheid van de winsten eerder geneigd zijn om de vruchten van de vrije markten, de privatiseringen en de heiligheid van de winsten af te staan als ze nog meer macht kreeg?
Het is duidelijk dat 'Chronicles' meer een verlanglijstje dan een beleidsplan is. Piketty voegt zich hiermee in de rangen van de neo-utopisten [4] die hopen op een wederopstanding van de sociaaldemocratie, en die geloven dat het kapitaal dankzij een strategie van morele overreding en overdonderend intellect over te halen is om zijn dominante positie op te geven.
Andere neo-utopisten, zoals Yanis Varoufakis delen Piketty's toewijding aan het globalisme en supranationale organisaties, maar ze zien niet voldoende in dat deze politiek en deze instellingen het product zijn van machtige elites die zich niets gelegen laten liggen aan de wijze raad van intellectuelen. De EU is, net als de wereldmarkt, een constructie die ontsproten is aan de schoot van het 'patrimoniale' kapitalisme van Piketty. De verloskundigen zullen niet te winnen zijn voor slimme ideeën, of voor een oproep tot politieke 'democratisering'.
Anderen geloven dat ze de sociaaldemocratische heilige graal hebben gevonden in de Moderne Monetaire Theorie [5]. In hun nieuwe boek 'Reclaiming the State'[6] pleiten William Mitchell en Thomas Fazi voor deze benadering. Het is interessant om te zien hoe zij het over een andere boeg gooien dan Piketty. Ze pleiten niet voor een versterking van de supranationale instellingen om te komen tot een wereldwijd instituut dat belastingen int. Ze pleiten juist voor een terugkeer naar staatsprojecten die vrij zijn van supranationale belemmeringen. Voor Mitchell en Fazi is het "terugwinnen van de staat" een noodzakelijke voorwaarde om het sociaaldemocratische project nieuw leven in te blazen.
De ondertitel van het boek verraadt de clou al een beetje: 'A Progressive Vision of Sovereignity for a Post-Neoliberal World'. Het boek biedt geen visie voor een postkapitalistische of een socialistische wereld, maar voor een 'post-neoliberale wereld', een wereld zoals die eruitzag vóór de dominantie van het ongebreidelde, gedereguleerde kapitalisme, dat privébezit en de markten heilig verklaarde en opkwam in de jaren '70. Het is meer dan een vleugje nostalgie naar vroeger. De Moderne Monetaire Theorie zou de deur moeten openen naar radicale hervormingen van het kapitalisme, met meer controle op het kapitaal, een nieuw internationaal kader, baangaranties, de nationalisering van "natuurlijke monopolies" en banken, een verbod op niet-productieve financiële transacties en andere maatregelen.
Het boek van Mitchell en Fazi is werkelijk indrukwekkend. Het eerste deel, "The Great Transformation Redux: From Keynesianism to Neoliberalism" is een serieuze en goed onderbouwde beschrijving van de koers van het kapitalisme vanaf het einde van de Tweede Wereldoorlog tot vandaag. De auteurs zien goed in welke belangrijke veranderingen in deze cruciale periode teweeggebracht werden door gebeurtenissen, partijen en individuen. Ook bespreken ze een aantal theorieën die deze veranderingen verklaren, maar ze trekken geen partij voor de ene of de andere theorie. Alleen hierom is het boek al aanbevelenswaardig. Zonder kennis van de afgelopen vijfenzeventig jaar kan het huidige kapitalisme niet begrepen worden.
Maar hoe goed de geschiedenis ook verteld wordt, ze mist een centraal motief, een onderliggende logica die de ontwikkelingen met elkaar in verband brengt en verklaart. Het volstaat niet om een lijst samen te stellen van factoren die in meer of mindere mate verantwoordelijk waren voor de spectaculaire veranderingen die plaatsvonden tussen de zelfverzekerde economische hoogtijdagen van de vijftiger en zestiger jaren, en de hardnekkige problemen van de jaren zeventig. Ondanks een aantal vage verwijzingen blijft de waarom-vraag in de lucht hangen. Zonder verdere uitleg dreigt het relaas uit te lopen op een daarom-verhaal.
Ernstiger is dat er vrijwel geen enkele verwijzing te vinden is naar de Sovjet-Unie, het conflict tussen de verschillende ideologieën na de oorlog, of naar de dreiging die uitging van de socialistische wereld die steeds groter en invloedrijker werd (in de inhoudsopgave komt de Sovjet-Unie niet eens voor, en 'socialisme' evenmin). Het bespreken van de naoorlogse periode zonder de invloed van het communisme te vermelden, is net zoiets als het verklaren van de ondergang van het Romeinse Rijk zonder vermelding van de opkomst van de Goten en het christendom; alsof je de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog beschrijft zonder in te gaan op de rivaliteit tussen Groot-Brittannië en Frankrijk; alsof je de Amerikaanse Burgeroorlog verklaart zonder melding te maken van de slavernij. Dat is op zijn zachtst gezegd een incompleet beeld, maar een vertekend beeld komt er meer bij in de buurt.
De naoorlogse sociale, politieke en economische geschiedenis van de VS en Europa is bij uitstek de geschiedenis van de verhouding tot het communisme, zowel binnen de afzonderlijke landen als internationaal. Voor linkse en linksige academici is het echter gemeengoed om de rol van de Sovjet-Unie, de socialistische wereld en de communistische partijen te negeren, alsof ze maar een onbelangrijke bijrol speelden.
De communistische theorie en praktijk waren noodzakelijkerwijs en onvermijdelijk aanwezig in de politieke ruimte. Maar door de nabijheid van het twintigste-eeuwse leninisme wilde links in de VS en West-Europa dit feit nooit onder ogen zien. Dat het door de staat gesponsorde anticommunisme een enorme invloed had op het bepalen van deze ruimte kon niet-leninistisch links dan ook niet bevatten.
Tot op de dag van vandaag worstelen niet-leninistische theoretici met de tegenstrijdigheid dat een sociaaldemocratisch programma uitgevoerd zou moeten worden in een land dat zelf volledig onderworpen is aan de kapitalistische klasse. Een compromis met de sociaaldemocratie wordt pas mogelijk als de kapitalistische staat zelf in een strijd op leven en dood met het socialisme verwikkeld is. Radicale sociaaldemocratische hervormingen, hervormingen die de penetratie van het kapitaal beperken, de ongelijkheid tegengaan of de machtsverhoudingen wijzigen, zijn alleen mogelijk wanneer de kapitalistische klasse zwaar onder vuur komt te liggen. En dit is een voorwaarde die de sociaaldemocratie in haar pogingen om een eind aan het kapitalisme te maken per definitie niet wenst na te streven.
Mitchell en Fazi beschouwen supranationale instellingen en organen terecht als obstakels voor sociale verandering. In tegenstelling tot Piketty en Varoufakis zien ze terdege in dat de EU, het IMF, de Wereldbank, multilaterale handelsovereenkomsten enz. in wezen opgezet zijn om de wurggreep van het monopoliekapitaal op de staat te versterken. Het zijn geen onpartijdige scheidsrechters of pleitbezorgers van gelijke kansen die een progressieve toekomst willen scheppen.
Ook begrijpen ze dat een deel van de globaliseringsmythe - de bewering dat de staat ten dode opgeschreven is - onzin is. Linkse academici beweerden dit bij hoog en laag, vanaf de jaren negentig tot in deze eeuw. De opkomst van het Amerikaanse exceptionalisme, het Amerikaanse project om de wereld te domineren en overal als politieman op te treden én de ineenstorting in 2007-2008 maakten echter korte metten met het idee dat de macht en het belang van de staat afnamen. In 1998 weerlegde Linda Weiss dit modieuze idee al afdoende in 'The Myth of the Powerless State'.
Mitchell en Fazi zitten met hun verdediging van de veerkracht en de centrale positie van de kapitalistische staat aan de juiste kant van de geschiedenis. Maar dat is een kapitalistische staat.
Het is één ding om de staat terug te winnen als de kern van de kapitalistische sociale, politieke en economische verhoudingen. Maar het is heel wat anders om de staat daadwerkelijk terug te winnen, om hem te bevrijden uit de tentakels van het monopoliekapitalisme. In het eerste slagen Michell en Fazi, maar als wegbereiders voor het tweede schieten ze tekort.
Ze zijn echter niet de enigen die de Moderne Monetaire Theorie (MMT) zien als een opwekkend middel voor de sociaaldemocratie [7]. En net als andere progressieven en sociaaldemocraten beklagen ze zich over een gemiste kans wanneer het overheidsbeleid bepaald wordt door de 'schuldenschreeuwers' (paniekerige economen en beleidsmakers die menen dat schulden altijd gevaarlijk, of zelfs zondig zijn).
Conservatieve monetaristen hebben altijd het idee bevorderd dat een groeiende schuld altijd leidt tot een grote economische chaos, en in de ogen van de MMT-theoretici heeft deze mythe dramatische proporties aangenomen. Grof gezegd komt de vrees van deze monetaristen voort uit een categoriefout: de samenvoeging van de huidige staatsbegrotingen (die niet gedekt worden door edelmetaalreserves) en de opgebouwde schuld enerzijds met het budget en de schulden van een gewoon huishouden anderzijds. Anders dan een individueel huishouden heeft de centrale bank van een land niet te maken met een natuurlijke of institutionele limiet bij het uitgeven van krediet en het aangaan van schulden. De angst van de schuldenschreeuwers is daarom ongegrond.
Bovendien, zo betogen Mitchell en Fazi, kan het omarmen van de MMT tot gevolg hebben dat er ontkomen kan worden aan de wurggreep waarin kredietbeoordelaars, financiële speculanten, monetaristische betweters en door de markt geobsedeerde politici de overheidsuitgaven en de sociaaldemocratische programma's houden.
Maar net zoals andere pleitbezorgers van de MMT zien Mitchell en Fazi de ratingbureaus, de financiële speculanten, de monetaristische betweters en de door de markt geobsedeerde politici ten onrechte aan voor eerzame en verstandige tussenpersonen, die niet geïnteresseerd zijn in mogelijkheden om sociaaldemocratische hervormingen door te voeren, maar uitsluitend in mogelijkheden om meer winst te maken.
Dit bleek eens te meer uit het falen van prominente economen als Nobelprijswinnaar Paul Krugman, die meer dan tien jaar verwoed maar tevergeefs pleitte tegen de besparingsmaatregelen van de schuldenschreeuwers. Te midden van de storm die tijdens de ineenstorting in 2007-2008 losbarstte, sloegen kapitalistische beleidsmakers een bezuinigingskoers in, doodsbang als ze waren voor nog meer schulden. De kleinste groei van de overheidsuitgaven zou catastrofaal uitpakken. Dat hun angsten nooit verwezenlijkt werden doet blijkbaar niet terzake.
Zij die nog wel een centrale positie van de staat weggelegd zien en de MMT ondersteunen, onderschatten de dodelijke greep die de kapitalistische klasse op alle aspecten van de staat heeft, en vooral op het beleid. Of de overheidsuitgaven nu een gevaarlijke grens overschrijden of niet, of de MMT het sociaaldemocratisch programma nieuw leven inblaast of niet, de huidige kapitalistische heersers hebben geen enkele intentie om de door hen ingehuurde politici en journalisten in staat te stellen om uitdagende ideeën te verkondigen.
De toename van de ongelijkheid (en de extreme concentratie van rijkdom), de monopolisering en daaropvolgende inschikkelijkheid van de media, de voortdurende erosie van de institutioneel beperkte bourgeoisiedemocratie, de verslechtering van het openbaar onderwijs en andere gevolgen van de steeds krachtiger wordende greep van de elites, zorgen ervoor dat de kansen voor de sociaaldemocratie aan het verdwijnen zijn.
Het is niet zo dat de sociaaldemocratie helemaal zal wegkwijnen. Ze zal altijd een belofte blijven inhouden voor mensen die te beschroomd zijn voor revolutionaire veranderingen. Maar in het beste geval zal ze hoogstens een achterhoedegevecht leveren met de heersende kapitalistische klasse die steeds machiger wordt. De sociaaldemocratie kan de opmars van het kapitalisme en de verrotting hooguit vertragen, maar ze zal de koers van het kapitalisme niet kunnen wijzigen. Hier kan alleen een revolutionaire beweging voor het socialisme voor zorgen.
Omdat hij het niet eens was met een eerbiedwaardige, oprechte maar kortzichtige pleitbezorger van de werkende klasse, hield Karl Marx een afgemeten uiteenzetting ter verdediging van vakbondsacties, met als inzet hogere lonen:
"De algemene tendens van de kapitalistische productie is niet om het gemiddelde loonpeil te verhogen, maar te verlagen, of om de waarde van arbeid meer of minder tot op haar minimumgrens omlaag te drukken. Omdat de tendens van de dingen in dit systeem nu eenmaal zo is, betekent dit dan dat de arbeidersklasse haar verzet tegen de geweldsdaden van het kapitaal moet opgeven, evenals haar pogingen om zo goed mogelijk gebruik te maken vanincidentele gelegenheden om haar toestand tijdelijk te verbeteren? Als ze dat zou doen, zou ze tot één egale massa van geruïneerde arme sloebers degraderen, voor wie geen verlossing meer baat."
"Tegelijkertijd mag de arbeidersklasse het uiteindelijke effect van deze dag-in-dag-uit-durende strijd niet overschatten. Ze mag niet vergeten dat ze tegen gevolgen strijdt, maar niet tegen de oorzaken van deze gevolgen; dat ze de neerwaartse beweging weliswaar vertraagt, maar de richting ervan niet verandert, dat zij lapmiddelen gebruikt, doch niet het euvel verhelpt." "Ze moet begrijpen dat het tegenwoordige systeem, bij alle ellende waartoe het haar veroordeelt, tegelijkertijd de materiële voorwaarden en de maatschappelijke vormen verwekt, die noodzakelijk zijn voor een economische omvorming van de maatschappij. In plaats van het conservatieve motto: "Een rechtvaardig dagloon voor een rechtvaardig dagwerk!" dient ze op haar vaandel de revolutionaire leuze te schrijven: "Weg met het loonsysteem!".
Piketty en anderen hebben eveneens aangetoond dat het de algemene tendens van de kapitalistische productie is om de ongelijkheid te vergroten, waarmee ze Marx parafraseren. Net zoals vakbondsactivisten die uitsluitend voor hogere lonen strijden, kan de sociaaldemocratie de neerwaartse beweging alleen maar vertragen. Ze zullen haar echter niet van richting veranderen. Ze gebruiken lapmiddelen, maar verhelpen het euvel niet.
In plaats van tevergeefs proberen de klok terug te draaien naar de tijd van voor het 'neoliberalisme', moeten onze hedendaagse strijders voor sociale rechtvaardigheid de revolutionaire slogan omarmen: "Weg met het kapitalisme!"
Bron: ZZ's blog, 11 mei 2018, vertaling Frans Willems.