"(...) Goed, alles goed! Maar... de Javaan wordt mishandeld! Want: wederlegging der hoofdstrekking van mijn werk is onmogelijk! Hoe luider overigens de afkeuring van mijn boek, hoe liever 't mij wezen zal, want des te groter wordt de kans gehoord te worden. En dit wil ik! Doch gij, die ik stoor in uw 'drukten' of in uw 'rust', gij ministers en gouverneurs-generaal, reken niet te zeer op de onbedrevenheid mijner pen. Ze zou zich kunnen oefenen, en met enige inspanning misschien geraken tot een bekwaamheid die ten laatste zelfs de waarheid zou doen geloven door 't volk! Dan zou ik aan dat volk een plaats vragen in de Vertegenwoordiging al ware 't alleen om te protesteren tegen certificaten van rechtschapenheid, die door Indische specialiteiten vice versa worden uitgereikt, misschien om op 't vreemd denkbeeld te brengen dat men zelf waarde hecht aan die hoedanigheid. Om te protesteren tegen eindeloze expedities en heldendaden tegen arme ellendige schepsels, die men vooral door mishandeling dwong tot opstand. Om te protesteren tegen de schandelijke lafhartigheid van circulaires die de eer der natie schandvlekken door 't inroepen van publieke liefdadigheid voor de slachtoffers van chronische zeeroof. Het is waar, die opstandelingen waren uitgehongerde geraamten, en die zeerovers waren weerbare mannen! En als men mij die plaats weigerde... als men mij bij voortduring niet geloofde... Dan zou ik mijn boek vertalen in de weinige talen die ik ken, en in de vele talen die ik leren kan, om te vragen aan Europa, wat ik vruchteloos zou hebben gezocht in Nederland. En er zouden in alle hoofdsteden liederen worden gezongen met refreinen als dit: "er ligt een roofstaat aan de zee, tussen Oost-Friesland en de Schelde!" (...)"
Uit: Max Havelaar, Multatuli, 1860.